De intelligence-activiteiten uit de Tweede Wereldoorlog zijn een bijna onuitputtelijke inspiratiebron geweest voor de spannende spionageverhalen van de tweede helft van de twintigste eeuw. Zo kent iedereen natuurlijk James Bond, het geesteskind van Ian Flemming (1908-1964), die zelf betrokken was bij verschillende operaties voor de Britse marine. Het genre wordt echter gedomineerd door mannelijke auteurs en personages. Direct na de oorlog dacht men dat alleen mannen spannende dingen hadden meegemaakt, waardoor er enkel aandacht was voor hun verhalen. Maar sinds enkele jaren worden ook vrouwen en hun aandeel in intelligence en het verzet steeds meer belicht. In De onzichtbare vrouw vertelt Erika Robuck het verhaal van de Amerikaanse Virginia Hall, die als spion van fundamenteel belang was voor het verzet in Frankrijk. Het boek doet eer aan de moeilijkheden van haar werk, maar is niet het spannende spionageverhaal dat je zou verwachten.
Eerste indruk
We volgen Virginia – codenaam Diane – tijdens haar missie voor the American Office of Strategic Services (OSS) door Frankrijk in 1944. Ze moet dropzones organiseren om de guerrilla-eenheden van het Franse verzet (maquis) te bewapenen. Het is hun doel om de logistiek van de nazi’s zodanig te saboteren, dat zij geen kans maken op overwinning wanneer de geallieerde troepen arriveren aan de westkust van het land. Tijdens haar doorkruising van het Franse platteland, wordt ze daarnaast betrokken bij het geheime plan om een zeer kwetsbare groep burgers te beschermen. Én ze komt de man op het spoor die het netwerk van haar eerdere missie heeft verraden, waardoor het heel verleidelijk wordt om haar huidige operatie links te laten liggen.
Robuck heeft het verhaal van Virginia in een historische romanvorm gegoten, waarvoor ze zich op historische bronnen heeft beroept, al heeft ze ook veel moeten fictionaliseren. Haar versie van Virginia Hall staat in dit werk vooral in een scherp contrast met het James Bond archetype, die met handige gadgets soepeltjes de wereld weet te redden en dan nog tijd te over heeft voor zijn martini shaken, not stirred. De schrijfster brengt namelijk vooral in beeld hoe zwaar het werk van een spion was tijdens de Tweede Wereldoorlog, zowel in fysiek als geestelijk opzicht. Zo blijft ze er ons aan herinneren dat Virginia continue op de been is, lange trektochten moet maken, het grootste gedeelte van de dag werkt en weinig aan slapen of eten toekomt. Ook herhaalt ze meermaals dat Hall ervan doordrongen is dat haar levensverwachting in dit beroep niet al te hoog is, waardoor ze nog meer slaap verliest. Die psychologische symptomen worden op hun beurt verder verergerd door het strikte gebruik van codenamen, vermommingen, wachtwoorden en het onderhouden van zo oppervlakkig mogelijke relaties met haar contacten.
Niets is wat het lijkt
De titel van het boek suggereert echter een nadruk op het vraagstuk hoe Virgina Hall zo ongrijpbaar was en daarmee in het verlengde wat haar als persoon of spion zo bijzonder maakte. Die nadruk vindt in het verhaal niet plaats. De achterflaptekst gaat daarnaast voornamelijk over de aanleiding voor Halls deelname aan de missie in Frankrijk. In het verhaal zelf komt dit nauwelijks aan bod en in mijn ogen speelt het ook niet zo’n belangrijke rol als deze vermelding doet vermoeden. Net als Virginia Hall zelf, die zich tijdens haar missie in Frankrijk met grijze haarverf en geldzakken op de heupen moest verkleden als oude vrouw, is het boek daarmee niet wat het op het eerste gezicht lijkt. Wat het bijbehorende gevoel van deceptie groter maakt is dat het verhaal op vele manieren de potentie heeft om net zo spannend te zijn als de bekende spionverhalen, maar dat nooit echt wordt. Dit komt simpelweg doordat de snelheid waarmee Robuck het verhaal vertelt te hoog is en ze potentiële climaxen weet af te stompen tot anticlimaxen. Het is een opvallende afzwakking na de fantastische start, waar we als lezer door Robuck midden in Virginia’s verhaal worden gedropt, tijdens haar oversteek van Engeland naar Frankrijk, aan boord van een Britse Motor Torpedo Boat, in het gezelschap van de veel te praatgrage Henri Lassot.
Een moeilijk boek
In een nawoord bekent Robuck dan ook dat De onzichtbare vrouw het moeilijkste boek is dat ze tot nu toe heeft geschreven. Toegegeven moet worden dat Virginia het haar ook niet makkelijk heeft gemaakt. Één van de belangrijkste regels die zij en haar netwerken moesten naleven, was dat ze hun sporen moesten uitwissen. Daar zijn ze extreem goed in geslaagd. Robuck helaas iets minder in het verbergen van haar worstelingen met het bronmateriaal. Desalniettemin laat ze zien wat je met het verhaal van een vrouwelijke spion in de vorm van een historische roman kan doen. En dat is afwijken van de gladde mannen-norm. Laten we dus hopen dat niet alle spionnes onzichtbaar blijven.
Door Jasmijn Groot.
Steun Jonge Historici, bestel dit boek via Athenaeum Boekhandel
Lees hier meer over ons affiliate partnerprogramma
Erika Robuck, De onzichtbare vrouw. Hoe de gevaarlijkste spionne van de geallieerden de nazi’s te slim af was.
Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 2021. 320 pagina’s.
ISBN: 9789046828113
€20,99
Jasmijn Groot heeft Geschiedenis en Oudheidkunde gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit. Ze specialiseert zich in Gender Studies en vrouwengeschiedenis. Tijdens haar studie was ze onder andere redactrice voor Skript Historisch Tijdschrift en CODEX Historiae en sinds haar afstuderen blijft ze schrijven voor Jonge Historici en andere media.