Gabri van Tussenbroek, De toren van de Gouden Eeuw. Een Hollandse strijd tussen gulden en God.
Prometheus, Amsterdam, 2017.
ISBN: 9789044634785
€24,99
Wie naar de kaft van De Toren van de Gouden Eeuw kijkt, herkent waarschijnlijk de twee gebouwen op de voorgrond. De imposante toren maakt het echter moeilijk om deze gebouwen te identificeren. De toren is een droom die in duigen viel, die nooit verder kwam dan het bouwen van de torenvoet en die sindsdien grotendeels gesloopt en vergeten is. Het maakt geen deel uit van het iconische stadsgezicht van het Paleis op de Dam, het voormalige Amsterdamse stadhuis, en de Nieuwe Kerk. Bouwhistoricus Gabri van Tussenbroek vertelt in dit boek het verhaal van deze toren en waarom het bouwen ervan haperde. Van Tussenbroek onderzoekt de symbolische functies van deze toren en hoe deze sterk verweven was met de identiteit van de Calvinistische factie van de Amsterdamse regenten door het verhaal van de bouwgeschiedenis te plaatsen in zijn politieke en economische context. Het resultaat is een boek dat ook geïnteresseerden zonder veel voorkennis een inkijk geeft in de machtsstrijden en beproevingen van Amsterdam rond 1650.
Willem Backer’s droom
Het plan om een toren aan de Nieuwe Kerk toe te voegen, leefde slechts zeven jaar, en was sterk verbonden aan één man: regent Willem Backer. Het boek gaat dan ook vooral over deze zeven jaar, die begonnen met het afbranden van de Nieuwe Kerk in januari 1645 en eindigden met de dood van Backer in 1652, het jaartal waarin tevens de Nederlandse Republiek verwikkeld raakte in een oorlog met het Engelse Gemenebest.
De hoogste toren van de Republiek
Van Tussenbroek’s schrijfstijl is verhalend en de chronologische indeling van zijn boek past hierbij. Hij splitst daarbij zowel de periode als zijn boek in twee delen: Oorlog (1645-1647) en Vrede (1648-1652), die verwijzen naar het officieel afsluiten van de Vrede van Münster in 1648. In zijn eerste deel biedt Van Tussenbroek een inzicht in het politieke conflict dat volgens hem deels ten grondslag lag aan het voortijdig staken van de bouw van de toren. Dit was de machtsstrijd tussen de Libertijnen en de Calvinisten in het stadsbestuur, ook wel de Amsterdamse Vroedschap. Deze machtsstrijd vat Van Tussenbroek in zijn titel samen als de strijd tussen Gulden (de Libertijnen) en God (de Calvinisten). Van Tussenbroek portretteert deze machtsstrijd aan de hand van twee mannen: Backer, de man wiens droom de bouw van de toren was en die tot de Calvinistische factie behoorde, en een van zijn grootste tegenstanders, de Libertijnse Andries Bicker. Door zijn kaarten slim te spelen lukte het Backer om in 1646 de bouw van de toren in gang te zetten – een proces dat door Van Tussenbroek duidelijk wordt beschreven en gecontextualiseerd. De inkoop van materialen, het ontwerpen van de toren, het leiden van het werk en vooral ook het heien (er waren 6363 palen nodig) worden op een toegangelijke en levendige manier besproken. Door het arbeidsintensieve en zeer dure bouwproces te beschrijven benadrukt Van Tussenbroek hoe ambiteus de bouw van een toren was, zeker een die de hoogste van de Republiek moest worden. Deze ambitie was vooral die van Backer, die door middel van de ceremoniële eerste steenlegging volledig met de toren werd geïdentificeerd.
De toren verdwijnt naar de achtergrond
Backers overwinning was echter van korte duur: in 1648 werd hij voor drie jaar naar Den Haag gestuurd als Gecommitteerde Raad en daarmee verdwenen hij en ‘zijn’ toren naar de achtergrond. De Vrede van Münster zorgde ervoor dat Amsterdam de financiële ruimte had om vaart te zetten achter een ander bouwproject op de Dam, het nieuwe stadhuis. Hoewel dit project weliswaar sneller vorderde, kon het project – en daarmee de stad die het zou symboliseren – niet ontkomen aan de spanningen binnen de republiek, waaronder de in rap tempo verslechterende relaties met het Engelse Gemenebest. Het Amsterdamse stadsbestuur probeerde in onderhandelingen tevergeefs deze spanningen te bezweren. Ondertussen eistten de bouwprojecten op de Dam nog altijd hun aandacht. Van Tussenbroek schetst een levendig portet van diegenen die betrokken waren bij de bouwprojecten en zijn nadruk op de hoge kosten maakt het duidelijk waarom Amsterdam niet alweer de kosten van een oorlog wilde dragen.
De toren als symbool
De Toren van de Gouden Eeuw gaat over veel meer dan alleen Backers strijd voor de bouw van de toren voor de Nieuwe Kerk. De rijke politieke, economische en sociale context waarin Van Tussenbroek het gestaakte project plaatst, zorgt niet alleen voor afwisseling voor de lezer, maar ondersteunt tevens een van de belangrijkste argumenten van Van Tussenbroek: dat gebouwen symbolische betekenissen kunnen hebben. Zowel de toren en het nieuwe stadhuis waren namelijk gebouwen waarmee bepaalde bevolkingsgroepen zich konden identificeren. Doordat de Nieuwe Kerk met de toren hoog boven het stadhuis zou uitkomen, werd de blijvende macht van de kerk benadrukt. Zelfs op het moment dat de Calvinistische factie in het stadhuis de macht aan het verliezen was.
De toren in (visuele) context
De gedetailleerde uitleg van de historische context maakt dit boek ook heel geschikt voor lezers zonder veel voorkennis van ofwel bouwgeschiedenis ofwel de geschiedenis van Amsterdam rond 1650. Ook het gebruik van afbeeldingen in dit boek, zowel tussen de tekst als in twee illustratiekaternen, helpt de lezer om Amsterdam en de bouwprojecten beter in te beelden. Wel zijn de illustraties in de katernen niet genummerd: een gemiste kans, omdat er daardoor niet direct naar verwezen kan worden in de tekst. Ook de rijke context die Van Tussenbroek schetst heeft een keerzijde. De vele gedeelde familienamen van de Amsterdamse elites en de families die bij het bouwen betrokken waren (bijvoorbeeld de Keysers), maakt het soms moeilijk om de betrokkenen uit elkaar te houden.
Toegankelijk en onverwacht breed
Deze verhalende geschiedenis neemt mensen – ongeacht hun voorkennis – mee in zowel het verhaal van Backers lang vergeten toren als naar het turbulente Amsterdam rond 1650. Hoewel het voornamelijk een verhaal blijft over de regenten die het meest te zeggen hadden over de bouw van de toren en die tegelijkertijd het nauwst betrokken waren bij de politieke onderhandelingen met het Engelse Gemeenebest, probeert Van Tussenbroek ook een bredere context te geven met gedetaileerde beschrijvingen van het bouwproces (waarbij ook veel arbeiders betrokken waren) en de bredere Amsterdamse samenleving. En de toren? Daarvan is nog een klein deel te zien, aan de achterkant van de Nieuwe Kerk langs de Nieuwezijds Voorburgwal – een klein herdenken aan wat ooit de hoogste toren van de Republiek had moeten zijn.
Door Stephanie Hall.
Stephanie Hall studeerde Geschiedenis aan de Universiteit van York, waar ze zich specialiseerde in vroegmoderne religiegeschiedenis. Hierna studeerde ze Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, waar ze een scriptie schreef over de rol van materiële cultuur in negentiende-eeuwse missies op de eilanden van de Stille Oceaan.