Is Maarten van Rossem een commentator, een BN’er of een (academisch) historicus? Ging zijn succes in de media ten koste van zijn aanzien als wetenschapper, of is dat kinnesinne van jaloerse vakbroeders? Uw recensent kent zijn academische werk nog niet – hij heeft zich nooit op hetzelfde terrein begeven als Van Rossem -, maar waardeert hem als mediapersoonlijkheid. Mits met mate, liever eens per week in Hier zijn de Van Rossems dan iedere werkdag in De slimste mens.
Op 18 februari presenteerde Van Rossem in het Rijksmuseum van Oudheden zijn boek over het einde van het Romeinse Rijk. Een moedig initiatief, aangezien Jona Lendering, René van Royen en Fik Meijer de afgelopen twintig jaar een boekenkast vol toegankelijke boeken over de oudheid uitgebracht hebben. Een nieuwe populaire titel moet dus aan hoge verwachtingen voldoen. In tegenstelling tot Lendering en co is Van Rossem echter geen oudhistoricus. Maakt hij zich dan niet een mikpunt van inhoudelijke kritiek?
Oude geschiedenis op zijn Van Rossems
Wie lezingen van Van Rossem bijgewoond heeft, weet dat hij een unieke spreekstijl heeft. Hij roept niet zomaar wat, hij heeft kennis van zaken, maar zit er wel lijn in het verhaal? Hij slaat regelmatig zijsporen in, alsof hij iedere ingeving ook gelijk uit wil spreken, zonder zich eerst in gedachten af te vragen of het wel relevant is. Had hij vooraf bedacht wat hij wilde gaan vertellen of improviseert hij ter plekke?
Dit boek zou de transcriptie van een van zijn lezingen kunnen zijn. Wat kan in een lezing, werkt echter vaak niet in een geschreven tekst. Voorbeeld: in het eerste hoofdstuk vertelt Van Rossem hoe hij zijn leven lang onverwachts in aanraking kwam met het oude Rome, ook al had hij zich daar na het gymnasium niet meer in verdiept. Dat kan bij een lezing of een column over dit onderwerp, maar waarom is dit een hoofdstuk in plaats van deel van de inleiding?
Dit is een detail, maar hij doet hetzelfde bij het hoofdonderwerp. Zo wil hij op p. 53 afstand nemen van geleerden die menen dat Rome aan het begin van de vijfde eeuw geen strategische betekenis meer had, omdat andere steden de bestuurlijke taken binnen het rijk overgenomen hadden. Zijn argument: Rome kon enkel geplunderd worden, omdat geen betekenisvolle Romeinse strijdkrachten in de buurt waren. Is dat niet eerder een teken dat Rome door de keizers niet als militair noodzakelijk beschouwd werd?
Uit andere passages blijkt echter dat hij wel degelijk weet waarover hij praat. Op p. 77-82 constateert Van Rossem dat het West-Romeinse Rijk vanaf de derde eeuw gebied en daardoor belastinginkomsten kwijtraakte. Hierdoor werd het onderhouden van een effectief leger moeilijker, waarop verdere nederlagen volgden. Het Oost-Romeinse rijk had een strategisch gunstigere ligging dan het West-Romeinse en had slechts één goed georganiseerde vijand, het Sassanidische Rijk. Met die ene tegenstander was het makkelijker om verdragen sluiten dan met de wisselend georganiseerde Hunnen en Germaanse stammen. Van Rossem neemt daarmee nadrukkelijk afstand van de door Edward Gibbon bekend geworden visie dat het verval van het Romeinse Rijk onafwendbaar was vanwege decadentie.
Redactie?
De tekst beslaat 93 pagina’s. Het grootste deel daarvan, pagina 26-76, vormt het hoofdstuk ‘Hoe het West-Romeinse Rijk in ruim een eeuw ten onder ging’. De overige pagina’s zijn verdeeld in een introductie en vijf hoofdstukken. De indeling is dus ongelijkmatig. Dit had verholpen kunnen worden door zijn grootste hoofdstuk op te splitsen in twee kleinere. Daarna volgen korte hoofdstukken over de oorzaken van de val van het rijk en over de vraag of de Westerse samenleving net zo ten onder kan gaan als het Romeinse Rijk.
Deze ongelijkmatige verdeling maakt het lastig om een oordeel over het boek te vellen. De onderwerpen van de laatste twee hoofdstukken waren grotere hoofdstukken waardig geweest, misschien zelfs een apart boek. Nu lijkt het net of de auteur aan het einde van zijn betoog nog wat zaken te binnen schoten waar hij snel wat over wilde zeggen. Aan de andere kant heeft hij, ondanks de geringe omvang van het boek, zich goed ingelezen in een onderwerp waar hij zich na zijn afstuderen niet meer mee bezig gehouden heeft. Van de dertien titels in de literatuurlijst gaan dertien over het einde van het Romeinse Rijk. Negen boeken voor een betoog van 64 pagina’s. Al kan afgevraagd worden waarom de literatuurlijst niet één titel van Lendering, Van Royen of Meijer bevat. En waarom vermeldt Van Rossem wel eerlijk dat hij Wikipedia geraadpleegd heeft, maar lijkt hij het wereldwijde web niet gebruikt te hebben om (de vele vertalingen van) oorspronkelijke bronnen te raadplegen?
Van Rossem doceerde geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Welk cijfer zou hij gegeven hebben aan een student die dit als werkstuk inleverde?
Wie fan is van de mediapersoonlijkheid Maarten van Rossem, zal zeker genieten van dit boek. Het boek is echter net zo goed een bewijs voor mensen die hem geen echte wetenschapper vinden. In beide gevallen wordt het beeld dat de lezer van de auteur heeft bevestigd. Uw recensent had verwacht dat de auteur, tussen de grappen door, ook zijn inhoudelijke kennis zou tonen en onderbouwen. De kennis die Van Rossem wel degelijk lijkt te hebben over dit onderwerp raakt helaas ondergesneeuwd door de vele zijpaden en losse opmerkingen. Iets wat verholpen had kunnen worden door redigeerwerk.
Dit boek vraagt om een herkansing. Een geschikte sparringpartner ligt voor de hand. In het boek wordt de nadruk gelegd op de gewelddadige levens- en vooral stervenswijze van mensen die keizer werden of dat probeerden. Dit sluit naadloos aan op de visie van de oudhistoricus die meent dat Romeinen – vanwege hun fixatie op geweld – van Mars moeten komen. Een samenwerking tussen Maarten van Rossem en René van Royen – ik kijk er naar uit!
Maarten van Rossem, Het Einde van het Romeinse Rijk (Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2016), 112 blz., ISBN 9789046819081, € 12,99.
Door Pieter de Jonge
Pieter de Jonge begon met geschiedenis aan de VU, haakte door omstandigheden af, maar voltooide het alsnog in Utrecht. Hij twijfelde tot het laatst tussen oude geschiedenis en nieuwste geschiedenis. Zijn eindscriptie voor de master ‘politiek en maatschappij in historisch perspectief’ ging over de VVD en de kruisraketten. Hij is geïnteresseerd in politieke geschiedenis en religiegeschiedenis, ongeacht de periode. Pieter was daarnaast als stagiair in Huis Doorn betrokken bij de heruitgave van Sigurd von Ilsemann, Wilhelm II in Nederland 1918-1941 (2015).