De naoorlogse jaren
De laatste jaren is er een groeiende aandacht voor de eerste naoorlogse jaren in Nederland, de tweede helft van de jaren veertig en het begin van de jaren vijftig. Voor een groot deel richt die aandacht zich op de teruggekeerde Joden: de kille ontvangst, de weinig tegemoetkomende houding van de overheid bij hun terugkeer in de maatschappij en het moeizame proces van rechtsherstel.
Deze zomer verschenen er, los van elkaar, een boek en televisieprogramma over andere aspecten van de – voor het gemak toch maar even – naoorlogse jaren (na 1945). Het is niet zo verwonderlijk dat na alle aandacht voor 75 jaar bevrijding, nu de focus verlegd wordt naar de naoorlogse jaren. In het programma In de voetsporen van de wederopbouw blikt Philip Freriks terug op de naoorlogse jaren en de politieke keuzes die toen gemaakt werden. Het onderscheid tussen goed en fout dat gemaakt werd en de gevolgen die dat had voor, bijvoorbeeld, kinderen van NSB’ers.
De schade verhalen
Historica Marieke Oprel gaat in haar boek Afrekenen met de vijand in op een ander aspect van de naoorlogse periode. Zij onderzocht het Nederlandse beleid ten aanzien van Duitsers in Nederland. Haar boek, dat in september van dit jaar verscheen, is een publieksversie van het proefschrift The burden of Nationality. Dutch citizenship policies towards German nationals in the aftermath of the Second World War, dat zij op 24 juni 2020 aan de Vrije Universiteit in Amsterdam verdedigde.
In Afrekenen met de vijand laat Oprel zien hoe bij de Nederlandse overheid de wens leefde om met de Duitsers af te rekenen. De schade die de Duitse bezetting het Koninkrijk der Nederlanden toegebracht had, wilden zij op ‘de Duitsers’ verhalen. Na de oorlog werden er plannen gemaakt om Duits grondgebied te annexeren, in het meest ambitieuze plan werden de steden Keulen, Aken, Osnabrück en Münster bij Nederland gevoegd. Deze plannen werden echt nooit verwezenlijkt.
Een andere manier om de schade te verhalen, was door alle Duitsers in Nederland hun bezittingen te ontnemen. Hiervoor werden al in het najaar van 1944 de eerste stappen gezet. Op 20 oktober 1944 vaardigde de Nederlandse regering in ballingschap in Londen het Besluit Vijandelijk Vermogen (Besluit E-133) uit. Dit besluit verklaarde alle burgers met de Duitse, Italiaanse of Japanse nationaliteit tot ‘vijandelijk onderdaan’ en bepaalde dat hun vermogen van rechtswege in eigendom zou overgaan op de Nederlandse Staat.
Oprel laat zien dat dit besluit verstrekkende gevolgen had voor alle Duitsers die in Nederland woonden of in Nederland eigendommen hadden: direct na de bevrijding werd hun bezit onteigend, werkvergunningen ingetrokken en sommigen werden zelfs gearresteerd, geïnterneerd en uitgezet. Anderen voelden zich gedwongen om Nederland te verlaten, ze zagen hier geen toekomst meer voor zichzelf. Duizenden lieten het er niet bij zitten en probeerden hun vermogen terug te krijgen door een zogenaamd verzoek tot ‘ontvijanding’ in te dienen. Soms slaagde zo’n verzoek, vaker werd het afgewezen.
Een heterogene groep
In achttien korte hoofdstukken schildert Oprel het portret van de Duitsers in Nederland. Duidelijk wordt dat er helemaal niet gesproken kon worden over ‘dé Duitser’, het ging om een grote groep mensen die onderling zeer van elkaar verschilden, een Duitse predikant die al jaren in Rotterdam werkzaam was, een Nederlandse vrouw die al voor de oorlog met een Duitse man getrouwd was en daarmee de Duitse nationaliteit kreeg, Duitse arbeiders of dienstmeisjes die na de Eerste Wereldoorlog in Nederland kwamen werken, Duitse en Oostenrijkse Joden die na de opkomst van de nazi’s of de inlijving bij nazi-Duitsland naar Nederland vluchtten en zo kan ik nog wel even doorgaan. Ieder van hen had een andere achtergrond, en voor ieder van hen betekende de status van ‘vijandelijk onderdaan’ iets anders.
Duidelijk wordt dat in de ‘ontvijandingsprocedure’ het begrip ‘goed burgerschap’ een belangrijke rol ging spelen, mensen moesten kunnen aantonen dat ze zich tijdens de oorlog als ‘goede Nederlander’ hadden gedragen. Maar wat hield dat in en hoe toonde je dat aan? Nederlandse connecties konden hierbij een belangrijke rol spelen, tegelijkertijd kwam het voor dat ‘oude vijanden’ nu een mogelijkheid zagen om hun grief te halen door mensen opzettelijk in een kwaad daglicht te zetten.
De bronnen, het verhaal
Voor haar onderzoek bestudeerde Oprel uiteenlopende bronnen. Politieke en juridische documenten over de beslissingen en regelgeving omtrent de ‘vijandelijk onderdanen’, dossiers van mensen die tot vijandelijk onderdaan verklaard waren en de verzoeken die zij indienden voor een ‘ontvijandingsverklaring’. Maar ze las ook egodocumenten: brieven en dagboeken van betrokkenen. Daarnaast sprak zij met mensen die de maatregelen aan den lijve ondervonden, vaak kinderen van tot vijandelijk onderdaan verklaarde mensen.
Dit alles resulteert in een goed geschreven publieksboek, waar in achttien korte hoofdstukken, achttien casussen besproken worden met allemaal hun eigen invalshoek en hun eigen bijdrage aan het ‘grote’ verhaal. In veel casussen komen de gesprekken die de auteur met de nabestaanden had aan bod, hun situaties worden levendig geschetst. Tegelijkertijd maakt deze toegankelijke en levendige schrijfstijl dat de lijn tussen non-fictie en fictie soms wel heel erg dun wordt. Daarnaast doen al die casussen achter elkaar wat anekdotisch aan. Voor de meer ingevoerde lezer zijn deze hoofdstukken soms wat te laagdrempelig geschreven. De eerste twee hoofdstukken, die het algemene onderzoek, het bronmateriaal en het overkoepelende verhaal schetsen zijn in dat opzicht interessanter. Maar eerlijk is eerlijk: voor het academische publiek is er het proefschrift, voor geïnteresseerden het publieksboek, dat zeer vlot geschreven is en de lezer laat kennismaken met een onderbelicht aspect uit de naoorlogse geschiedenis.
Door Marleen van den Berg.
Steun Jonge Historici, bestel dit boek via Athenaeum Boekhandel
Lees hier meer over ons affiliate partnerprogramma
Marieke Oprel, Afrekenen met de vijand. Het naoorlogse Nederlandse beleid ten aanzien van Duitsers in Nederland.
Uitgeverij Van Oorschot, 2021. 280 pagina’s.
ISBN: 9789028211018
€23,50
Marleen van den Berg rondde recent de research master Colonial and Global History aan de Universiteit Leiden af. Tijdens haar studie specialiseerde zij zich in de contemporaine geschiedenis van Nederland en Nederlands-Indië. Sinds april 2018 is zij als promovendus verbonden aan het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en de Universiteit van Amsterdam. Haar onderzoek richt zich op de Jodenvervolging in Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog en het rechtsherstel na de oorlog.