“Waar zijn de Nederlandse Verzetshelden?” vroeg historica Marjan Schwegman zich openlijk af tijdens haar Van der Lubbe–lezing in 2008. Deze vraag heeft recentelijk geleid tot een nieuwe publicatie over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Historici Jaap Cohen en Hinke Piersma trachten als redacteuren van het werk Moedige Mensen: Helden in Oorlogstijd (2014) verzetshelden weer terug te brengen in onze collectieve herinnering. Het boek is een interessante verzameling van afzonderlijke heldhaftige verhalen, geschreven door (ex)medewerkers van het Nederlands Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies (NIOD). Zij spelen niet alleen in op de herinnering van de Tweede Wereldoorlog. Hoewel andere perspectieven wel sterk in de minderheid zijn, wordt bijvoorbeeld ook het verhaal van een Servische soldaat en een Turkse gouverneur verteld. Daarmee voldoet het werk aan meer dan alleen de oproep om Nederlandse verzetshelden weer onder de aandacht te brengen. Het is, zoals de ondertitel al zegt, een algemeen werk over ‘helden in oorlogstijd’. Deze algemene opzet is overigens wel tegenstrijdig met de inleiding van het werk; hierin wordt voornamelijk op de Nederlandse verzetsgeschiedschrijving in gegaan. Gezien de vele verhalen van verzetshelden uit de Tweede Wereldoorlog in dit boek is de keuze voor deze inleiding echter wel begrijpelijk.
Juist wanneer je de afzonderlijke verhalen als geheel probeert te duiden, zijn ze interessant door de manier waarop de auteurs het begrip ‘held’ benaderen. Wat voor soort helden worden er uitgelicht en waarom? En vanuit welke perspectief behandelen de auteurs hun helden? Het verhaal van de Oranjegezinde Nelia Epker is een mooi voorbeeld. ‘De vroedvrouw met de kolenschoppen’, die tijdens de Duitse bezetting de ouders van pasgeboren kinderen aanmoedigde om hun kinderen ‘Koninklijke namen’ te geven, resulteerde in zeer in het oog springende geboorte advertenties. Wat zegt de keuze van juist dit verhaal ons over de gehanteerde begrippen ‘heldendom’ en ‘verzet’? De definitiekwestie speelt hier een belangrijke en interessante hoofdrol.
De collectie van verhalen laat ons zien dat we het idee ver achter ons hebben gelaten dat ‘verzetshelden’ vooral leden van het gewapende verzet waren. Er is meer aandacht voor ‘gewone’ burgers die, ieder op zijn of haar eigen manier, verzet toonde. Juist de verscheidenheid aan manieren die deze mensen gekozen hebben om zich te verzetten tegen de bezetter, geeft een interessant inzicht in ingewikkelde dilemma’s van de oorlogstijd. Deze dilemma’s manifesteerden zich op verschillende niveaus.
De hagiografie voorbij
Tijdens de presentatie van het werk in het Verzetsmuseum onderstreepten Piersma en Cohen dat ze niet naar het ‘heroïsche’ en ‘rooskleurige’ beeld van het verzet in Nederland terug willen gaan. Dit beeld domineerde de naoorlogse geschiedschrijving. Het zou te eenvoudig zijn om te zeggen dat een ander resultaat niet valt te bedenken met een boek waarin uitsluitend aandacht is voor de heroïsche kant van het verzet. Immers, het boek vormt een goede gelegenheid om opnieuw na te denken over de manier waarop wij over het verzet schrijven en denken. Bovendien was de naoorlogse houding ten opzichte van de bezettingstijd an sich geheel verschillend. Niet alleen overheerste er een hagiografische benadering met betrekking tot het verzet, maar ook werd iedereen die niet ‘fout’ (dat wil zeggen NSB-er) was tijdens de oorlog, meteen als ‘goed’ beschouwd. Maar nu ligt dat geheel anders. Het is een wezenlijk verschil waardoor de ongenuanceerde benadering van de naoorlogse verzetsgeschiedschrijving bij voorbaat al niet meer zou kunnen floreren.
Toch is er ook een punt van kritiek. Wat voornamelijk ontbreekt is een duidelijke uiteenzetting over het feit dat een analytische, niet-normatieve benadering van het verzet wel degelijk een uitgangspunt voor toekomstig onderzoek zou moeten zijn – een oproep die óók door Marjan Schwegman werd gedaan. Alhoewel we ons kunnen afvragen of verzetsleden tegenwoordig in het algemeen beschouwd worden als opportunisten, zoals aangegeven in het voorwoord van Moedige Mensen, is het goed om de grote hoeveelheid en variëteit aan verzetshandelingen die geuit werden, opnieuw onder de aandacht te brengen. De daden van hen die in staat waren te handelen terwijl de grote meerderheid passief bleef, moeten immers bekend blijven. Echter, de vraag is in hoeverre dit ons verder brengt in ons toekomstig begrip van het verzet (zowel georganiseerd verzet als individuele handelingen). De link tussen de twee verschillende oproepen die Schwegman gedaan heeft: verzetshelden onder aandacht brengen en een meer analytische beschouwing van het verzet, had in dit werk zeker gemaakt kunnen worden, vooral met oog op toekomstig onderzoek.
Buiten deze kritiek is dit een verzameling van prachtige vergeten, en vaak zelfs nog onbekende verhalen. De vragen die het werk oproept kunnen als een goede aanzet tot toekomstig onderzoek fungeren. Daarmee vormt Moedige Mensen een interessante nieuwe bijdrage aan de Nederlandse historiografie over de bezettingstijd.
Laurien Vastenhout (1991) studeerde Holocaust and Genocide Studies aan de Universiteit van Amsterdam en rond momenteel haar Onderzoeksmaster Geschiedenis aan dezelfde Universiteit af. Voor de eerstgenoemde Master schreef ze, aan de hand van interviews uit de USC Shoah Foundation collectie, over de toekomstperspectieven van Joodse overlevenden van de Holocaust tijdens de oorlog. Momenteel houdt zij zich bezig met de geschiedschrijving rondom het verzet. Tevens is zij als onderzoekster verbonden aan het NIOD en Stichting 4 en 5 mei, en werkt zij aan een voorstel voor een promotiebeurs.