Een tijdje geleden ontdekte mijn moeder dat haar overgrootvader had gewoond in een zogenaamde ‘Kolonie van Weldadigheid’, wellicht bekend uit het boek Het Pauperparadijs. Om meer over deze plek te weten te komen bezochten we Museum de Proefkolonie in Frederiksoord, waar zo’n 100 jaar aan geschiedenis wordt uitgelegd.
Een plan tegen armoede
In de negentiende eeuw heerste er veel armoede in Nederland. In 1818 bedacht de vooraanstaande militair Johannes van den Bosch een plan: wat als je arme mensen uit de steden zou overbrengen naar dunbevolkte gebieden in het oosten van Nederland, om ze daar een beter leven te geven? Zijn plan bestond eruit om arme gezinnen een huis te geven met eenvoudige meubels en kleding, waar ze vervolgens het land moesten bewerken en bijvoorbeeld wol moesten spinnen. Deze huizen werden nieuw gebouwd in, zoals de naam al aangeeft, een soort binnenlandse kolonies. Door hun eigen eten te verbouwen en deels de spullen te verkopen die ze maakten, konden de gezinnen de ‘investering’ die in ze was gedaan terugverdienen. Als ze na een aantal jaar hun schuld hadden afbetaald en van hun opbrengst konden leven, mochten ze ‘vrijboer’ worden. Naast deze ‘vrije’ kolonies waren er ook strafkolonies, waar misdadigers werden geplaatst.
Frederiksoord
Frederiksoord was de eerste kolonie, de zogenaamde proefkolonie. Hier kwamen in 1818 52 gezinnen aan, en vanaf dag één werd er een zeer nauwkeurige administratie bijgehouden. Hierdoor kan het museum een heel gedetailleerd beeld geven van het leven in de kolonie, en is van alle voormalige inwoners alles bekend. In de hal staat zelfs een groot touchscreen waar je door alle inwoners heen kunt bladeren, waarmee mijn moeder en ik het precieze adres van onze (bet)overgrootvader konden vinden. Voordat je in de ‘echte’ tentoonstellingsruimte komt, is er een film over een paar van de allereerste gezinnen uit 1818. De film wordt panoramisch vertoond met sfeervolle muziek erachter, waardoor meteen een sterk beeld wordt neergezet. De gezinnen waar we mee kennismaakten kwamen uit allerlei steden en zijn om verschillende redenen in de armoede terechtgekomen. Er is bijvoorbeeld een weversgezin dat geen werk meer kon vinden, en een voormalig militair die door een verwonding niet meer kon vechten. Alle gezinnen die naar de kolonies gingen werden door een comité zorgvuldig uitgekozen; het moesten hardwerkende, in principe ‘nette’ mensen zijn die hun eigen geld konden verdienen en niet voor problemen zouden zorgen, kortgezegd.
Idealisme, paternalisme, kolonialisme
Het museum bestaat voor een groot deel uit ‘praktische’ informatie en alledaagse spullen uit de kolonies. Je komt te weten wat voor meubels en kleding de mensen kregen, maar je kunt bijvoorbeeld ook testen hoe goed jij het als koloniale landarbeider zou hebben gedaan door boter te karnen of stof te weven. Maar bovenal focust het museum zich op de ideologie achter de Koloniën van Weldadigheid. Oprichter Johannes van den Bosch, zo gaat het verhaal, was een echte Verlichtingsman; hij meende dat mensen met hun eigen ratio verder konden komen in het leven. Hij geloofde niet in liefdadigheid, want daarmee zouden mensen nooit voor zichzelf leren zorgen. Daarom noemde hij zijn werk ‘weldadigheid’; mensen helpen om zichzelf te helpen. Dit ideaal zat in ieder aspect van de koloniën verweven. Neem bijvoorbeeld de meubels; van den Bosch dacht dat als je mensen mooie, nette spullen zou geven ze er voor zouden willen zorgen en zich netjes zouden gedragen. Veel van de gezinnen waren deze relatieve luxe echter niet gewend en maakten extra kleren van het bedlinnen; dit ‘niet nette’ gedrag werd met geldboetes bestraft. Door dit soort regels bewandelden de koloniën en merkwaardige lijn tussen paternalisme en een oprechte wens om mensen verder te helpen. Vaak klinkt het alsof de bewoners niet bepaald serieus werden genomen; ze moesten immers ‘nette mensen’ worden. Tegelijkertijd kregen alle kinderen er onderwijs; een unicum in die tijd. Het museum noemt de koloniën dan ook steeds de ‘voorloper van onze verzorgingsstaat’, wat je inderdaad wel zo zou kunnen noemen. Ik vond de nadruk op de achterliggende ideologie van de Koloniën interessant, het geeft alles wat meer ‘verhaal’ mee dan als we alleen de praktische elementen hadden gezien. De negatieve kanten van zo’n kolonie, die in ‘Het Pauperparadijs’ uitgebreid aan bod komen zagen we dan weer minder terug, met daarbij als kanttekening dat het boek over een strafkolonie ging. Ook was het vreemd om er thuis nalezend achter te komen dat Johannes van den Bosch, toch wel de grote held van het museum, het Cultuurstelsel in Nederlands-Indië deels heeft bedacht.
Een goede ervaring
Al met al hebben we ons vermaakt en veel geleerd in Museum de Proefkolonie. Om het museum heen zijn nog een hoop huizen en ambtsgebouwen te bezoeken. Het enige minpunt vond ik dat er weliswaar verschillende wandelroutes door de voormalige kolonie zijn, maar dat deze niet heel duidelijk zijn aan te geven. De routes zijn te downloaden, maar persoonlijk vind ik het fijner om een plattegrond te hebben dan van alles op mijn telefoon te hoeven downloaden Toch hebben we ook met de beperkte plattegrond het huisje van mijn betovergrootvader kunnen vinden, wat een mooie afsluiter van de dag was.
Door Stella van Ginkel