In 2011 werden de brieven die de acteur Willem Nijholt (1934, Gombong) aan Hella S. Haasse (1918, Batavia – 2011, Amsterdam) schreef tot het boek Met bonzend hart gebundeld. De idyllische jeugd van Haasse en Nijholt in hun geboorteland Nederlands-Indië werd wreed verstoord door Japanners. Beiden groeiden op in Nederlands-Indië. Haasse ging al voor de dekolonisatie naar Nederland om te studeren, Nijholt moest vanwege de Jappenkampen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de onafhankelijkheid van Indonesië naar Nederland. Nijholt beschrijft ook in zijn nieuwe autobiografie Een ongeduldig verlangen over deze traumatische periode. Centraal in zijn boek staat echter zijn leven in Nederland als Indische jongen. Twee verschillende boeken waarin Nijholt het taboe rondom de Jappenkampen en de integratie van Nederlandse Indiërs, een recente historiografische ontwikkeling, doorbreekt.
Jappenkamp overleven en loslaten
De straffen die de Japanners in het kamp uitdeelden waren ongenadig hard. Nijholts moeder bood daaraan verzet: zij lachte een Japanner uit, nadat het stokje waarmee hij haar sloeg brak. Voor de Japanner lag dit verzet gevoelig. De Japanners waren, vertelde een andere Indische Nederlander mij, vaderlandslievend in een mate die Nederlanders nooit zullen begrijpen. Japanners hadden geen respect voor mensen die opgeven, maar hadden (soms) een zwakte voor mensen zoals Nijholts moeder. Nijholt laat dit doorschemeren, maar uit zich voor de rest negatief over de Japanners.
De meeste mensen kwamen geknakt uit de kampen naar Nederland en probeerden hier verder te leven. Nederlanders die Indische kinderen uitlachten woonden in Nijholts verhaal in een klein dorp aan de Duitse grens. Nijholt schrijft echter nergens dat Indische Nederlanders niet over de kampen konden praten. Dat is wel het geval geweest. Nederland was druk bezig met de wederopbouw en Nijholt schetst deze tijd als een periode van aansterken. Niet iedere Indische Nederlander kon Indonesië loslaten. Nijholts vader, een KNIL-militair, moest tegen ‘zijn eigen jongens’ vechten. Die jongens waren tijdens de dekolonisatie pemoeda’s in Indonesië geworden. Ook daar werd niet over gesproken in Nederland tijdens de wederopbouw.
Verandering identiteit
Identiteit komt in Een ongeduldig verlangen veelvuldig aan bod. Amsterdam blijkt bij aankomst van de jonge Willi niet een uitbundige stad in ‘ons vaderland’ met een in een hermelijn gehulde prinses, maar een kapotgebombardeerde stad met onthechte, hongerige mensen te zijn. Het vaderland is geen thuis. “Thuis? Wij hadden geen thuis. Ons thuis lag in Soemenep, op Madoera”, aldus Nijholt. Alleen moeder Nijholt komt weer thuis, als zij met haar kinderen naar het katholieke gasthuis van haar moeder in Millingen aan de Duitse grens wordt gebracht.
Landen veranderden en grenzen werden verlegd en ook de identiteit van deze Indische familie veranderde tijdens de wederopbouw: Willi en zijn broer Jan (geen Jantje meer!) groeiden uit elkaar. Jan zat lang in het mannenkamp en werd harder. Willi worstelde daarentegen met zijn seksualiteit. Moeder veranderde van een grand dame in een tijgerin tussen de Japanners. Als zieke vrouw kwam zij naar Nederland en ontwikkelde zich tot het dorpse Mientje Arntz, die huismeidtaken deed. Vader Nijholt kwam na drie jaar aan het Birmaspoor terug en veranderde van de man in het witte uniform in een man die geen vader meer is, die bleef marcheren en commanderen. In dit boek wordt duidelijk hoe de Jappenkampen, de ontwrichting van de familie en de overtocht alle leden van de familie een andere identiteit hebben aangemeten.
Taal en identiteit
Als schrijver draagt Nijholt bij aan de geschiedschrijving, al houdt hij zich niet aan stijlregels. In Met bonzend hart las de lezer stiekem over de schouder mee in de brieven die hij aan Haasse schreef. Een ongeduldig verlangen is al meer in boekvorm geschreven en toch lijkt het alsof de lezer bij Nijholt op de bank zit. Soms staan er zinnetjes, die Nijholt aan zichzelf schreef, vaak tussen haakjes of in het Indisch.
Dat gevoel van betrokken raken in de geschiedenis wordt versterkt door het uitgebreid idioom van Nijholt. Met vele Nederlandse uitdrukkingen (in veel verschillende accenten doorspekt met katholieke en Indische wijsheden), en met Deense, Duitse, Franse en Engelse woorden boeit Nijholt de lezer. Het Indisch is nog steeds zo’n belangrijk onderdeel van de identiteit van de Indische Nederlander en daarom van groot belang in de Indische geschiedschrijving. Tijdens een interview in Broese in Utrecht, waar ik toevallig binnenliep toen Nijholt daar kwam, reageerden vele dames en heren op woorden als “oeroes-en”. Deze woorden versterken nog meer het gevoel van het bij Nijholt op de bank zitten en ze geven geur en kleur aan het verhaal. Het is onmogelijk om als lezer of als historicus precies te weten wat Indische Nederlanders hebben ervaren, maar door taal wordt de lezer veel meer betrokken bij de Indische geschiedenis.
Nijholt heeft als een van de eerste niet-historici, nadat er in historische kringen al langer werd geschreven over het leed in de jappenkampen, het taboe rondom het leed in de Japanse interneringskampen doorbroken en op zijn eigen narratieve wijze gezicht gegeven aan de Indische kinderen. Zij kwamen in een heel ander Nederland terecht dan zij hadden gedacht. Het boek legt trauma’s uit de Jappenkampen bloot die in Nederland buiten het historisch discours lang onbesproken zijn geweest, zonder expliciet de schuld bij Nederland te leggen. Een ongeduldig verlangen is een schitterend boek over een Indische jongen die opgroeit, met zichzelf worstelt en na veel omwegen toch zijn doel bereikt. Het boek is bovendien vanuit cultuurhistorisch perspectief interessant, omdat vanuit de burger en vanuit het alledaagse leven naar de geschiedenis wordt gekeken. Het gaat niet om de geschiedenis van de grote namen en jaartallen, maar om een geschiedenis die van iedereen had kunnen zijn. Ik raad iedereen aan dit boek te lezen, omdat naar mijn mening geen enkele andere ooggetuige deze geschiedenis zo goed heeft beschreven.
Willem Nijholt, Een ongeduldig verlangen. Herinneringen (Querido, 2016), 280 blz., €22,50.
Door Joyce van Os
Joyce van Os heeft in 2011 de master Cultuurgeschiedenis en in 2012 de master Leraar Geschiedenis en Staatsinrichting aan de Universiteit Utrecht afgerond. Zij is afgestudeerd op narrativisme in community museums en Molukse geschiedenis, en op intercultureel onderwijs, en historische films in het geschiedenisonderwijs. Sinds 2012 geeft zij geschiedenis en Duits op een middelbare school.