Peter van Dam, Een calvinistisch land? Religie in Nederland
Amsterdam University Press, Amsterdam, 2018
ISBN: 9789462983854
€14,99
‘Een mentaliteit, een houding van alles beter weten. Dat is zó Nederlands, zó calvinistisch.’ Aldus katholiek Antoine Bodar in 2017, die zich opwond over het opgeheven vingertje van een Nederlandse politicus richting andere Europese landen. Zijn woorden staan niet op zichzelf. Het beeld van een calvinistisch Nederland is wijdverbreid. Waar komt dat idee vandaan en is het terecht? Een calvinistisch land? Religie in Nederland van historicus Peter van Dam biedt het antwoord.
Sociale geschiedenis van religie
Van Dam probeert recht te doen aan de dynamiek van religie en de religieuze diversiteit in Nederland. Dit doet hij aan de hand van wat hij noemt een sociale geschiedenis van religie, die oog heeft voor zowel instituten als gewone gelovigen. Dit staat in contrast met veel literatuur over religie, waarin doorgaans ruimte is voor één van deze twee perspectieven en waarin bekende theologen en kerkscheuringen de boventoon voeren. In het overzicht van de Nederlandse geschiedenis onderscheidt Van Dam twee perioden waarin exclusieve religieuze gemeenschappen een grote invloed hadden op hun achterban én op de maatschappij. In de periode van 1550 tot 175o was dat de Gereformeerde kerk, en van 1850 tot 1960, de tweede periode, ging het om de institutionele verankering van religieuze verschillen. Een nadere bestudering van deze perioden en de jaren daartussen werpt licht op een enorme religieuze variëteit.
Bevoorrechte Gereformeerde kerk
De claim van een calvinistisch Nederland vindt zijn oorsprong in de Opstand. De protestanten zagen zichzelf als de overwinnaars van de katholieke Spaanse overheersing en eisten een protestants Nederland op. In deze periode positioneerden de leidslieden van de religieuze gemeenschappen zich tegenover andersdenkenden door de onderlinge verschillen te accenturen. Het calvinistische protestantisme was een van deze groepen. De Nederlandse overheid koos mede met het oog op orde en rust voor deze groep als (bevoorrechte) publieke kerk. In de loop van de zeventiende eeuw werden de oude kerkelijke structuren opgeruimd en werden katholieken in toenemende mate als tweederangsburgers weggezet. Maar werd Nederland hiermee door en door calvinistisch? Niet bepaald. In gebieden waar bijvoorbeeld relatief veel katholieken leefden, was de macht van de protestantse overheid gering en genoten deze katholieken relatief veel vrijheden.
Een christelijk vaderland
In de achttiende eeuw zat de Gereformeerde kerk stevig in het zadel. In deze periode werden de protestantse bestuurders beïnvloed door de ideeën van de Verlichting. Dit had een paradoxale uitwerking: andersdenkenden werden weliswaar welwillender tegemoet gekomen, maar het (eigen) protestantisme werd als verheven religie beschouwd. Met de grondwetswijziging van 1848 kregen religies dezelfde rechten. Voor de liberale wetsontwerpers was het christendom wel degelijk belangrijk, als inspiratiebron voor burgers van een christelijk vaderland, maar zij vonden tevens dat religie geen verdeeldheid meer mocht zaaien. De publieke rol voor de Gereformeerde kerk boette hierdoor aan belang in. Andere geloofsgemeenschappen maakten vervolgens dankbaar gebruik van de geboden ruimte. Zo traden de katholieken na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 steeds zelfbewuster de publieke ruimte binnen door in hoog tempo kerkgebouwen uit de grond te stampen. Door dergelijke openlijke manifestaties zouden de tegenstellingen tussen de geloofsgemeenschappen weer toenemen aan het eind van deze eeuw.
Institutionalisering religieuze verdeeldheid
Doordat de religieuze verschillen weer sterker werden benadrukt, ging religie de samenleving, net als ten tijde van de bevoorrechte Gereformeerde kerk, weer fundamenteel bepalen. Verschillende orthodoxe protestanten scheidden zich in de negentiende eeuw af van de Nederlands Hervormde Kerk (voorheen: Gereformeerde kerk). De katholieke intelligentsia oriënteerde zich in toenemende mate op Rome, vanwege de moeizame relatie met de eigen overheid. De vraag die in deze periode centraal stond was hoeveel ruimte werd geboden aan de organisaties van deze katholieken en orthodoxe protestanten. Die ruimte was er, maar de geinstitutionaliseerde verscheidenheid ondermijnde het idee dat religie een inspiratiebron kon zijn voor alle Nederlandse burgers.
De sixties en het huidige Nederland
Na de oorlog werd de welvaartsstaat opgebouwd en trok de overheid steeds meer taken naar zich toe die voorheen door de religieuze gemeenschappen werden verzorgd. In de jaren zestig raakte de ontkerkelijking in een stroomversnelling. Voor veel Nederlanders werden religieuze overtuigingen minder vanzelfsprekend. Maar het idee dat Nederland in dit decennium transformeerde van oercalvinistisch naar uitzonderlijk seculier is volgens Van Dam overdreven. Ook na de sixties zou religie belangrijk blijven. Heden ten dage wordt het protestantisme vooral gezien als een inspiratiebron of culturele erfenis, die maar al te graag wordt ingezet door politici voor de bewering dat moslims niet passen in dit ‘joods-christelijke’ land (sinds de Tweede Wereldoorlog is ‘joods’ eraan toegevoegd).
Tot slot
Door en door calvinistisch is Nederland nooit geweest, al heeft het calvinisme een duidelijk stempel gedrukt op Nederland en op de beeldvorming. De manier waarop gedacht werd over religie en de organistorische kracht die ervan uitging verschilde van tijd tot tijd. Zijn benadering relativeert bovendien breukmomenten. Zo worden de jaren zestig al te vlug gezien als periode waarin Nederland onherkenbaar veranderde. Natuurlijk vonden er veranderingen plaats, maar Van Dam laat zien dat deze recente periode past in het beeld van een pendule die al enige tijd heen en weer beweegt. Met elke beweging veranderen de religieuze machtsverhoudingen. Van Dam laat het zien in een toegankelijk boekwerk dat verbluffend compact geschreven is. Zijn aanpak, een sociale geschiedenis van religie, verdient navolging.
Door Christoph van den Belt.
Christoph van den Belt (1991) studeerde Geschiedenis aan de Radboud Universiteit. Tijdens zijn studie hield hij zich voornamelijk bezig met persgeschiedenis, wetenschapsgeschiedenis en religiegeschiedenis in de 19e en 20e eeuw. Sinds november 2016 is hij verbonden aan de Vrije Universiteit en de Christelijke Hogeschool Ede, waar hij werkt aan een proefschrift over de geschiedenis van het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad in de periode 1960-heden.