Utopia, Thomas More’s boek over een ‘perfecte’ samenleving, is een enigma dat lezers al 500 jaar fascineert. Het zit vol humor en ironie en bevat scherpe kritiek op More’s eigen leefwereld. Dat het nog steeds wordt geanalyseerd door historici, literatuurwetenschappers en filosofen is dus geen verrassing. Ook niet dat Utopia en More zelf vaak zeer uiteenlopende reacties oproepen. In deze debatten wordt de historische context van het werk veelal deels of geheel genegeerd, Utopia wordt zo een ‘boek van alle uren’. Petty Bange wil in haar boek Thomas More, zijn Wereld en zijn Utopia hier verandering in brengen.
Dit is niet makkelijk: maar weinig boeken of individuen uit de (vroegmoderne) Engelse geschiedenis hebben zo’n naleven als Utopia en haar auteur. Er is zelfs een academisch tijdschrift over More. Bange richt zich misschien juist hierdoor op Utopia’s inhoud en More’s leefwereld: West Europa net voor de Reformatie en het humanisme. Hiermee heeft ze als het ware een introductie gemaakt voor lezers zonder veel kennis van Utopia, More of de periode. Dit is zowel een sterk punt, het boek is zeer toegankelijk, en een zwak punt, omdat Utopia niet altijd in een breed genoeg kader wordt geplaatst.
Is Utopia wel een utopie?
Bange’s doel is duidelijk herkenbaar in de indeling van haar boek. Na korte hoofdstukken over West-Europa, het humanisme circa 1500 en Thomas More, volgt het centrale deel van het boek: de samenvatting en bespreking van Utopia. Hierna analyseert Bange de parallellen tussen Utopia en publicaties van Erasmus, toont ze met korte bibliografiën van belangrijke humanisten hoe hecht hun netwerken waren en maakt ze een contrasterende vergelijking tussen Utopia en Machiavelli’s Il Principe. Uiteindelijk brengt Bange deze verschillende elementen samen in haar laatste deel, om te betogen dat Utopia een boek van haar tijd is en alleen met kennis daarvan begrepen kan worden.
De uitgebreide samenvatting van Utopia is zeer geschikt om als introductie of zelfs handleiding te gebruiken. Dit is omdat Bange ook commentaar (met verwijzingen naar mogelijke bronnen en interpretaties van de tekst) uit de notenapparaten en introducties van de belangrijkste edities van Utopia in haar analyse betrekt. Zo biedt Bange haar lezers extra inzicht in de tekst. Ook de vele brieven en verzen van andere humanisten die in de eerste drie edities zaten worden besproken. Ze kiest ook duidelijk een ‘kant’ in de vele debatten over de betekenis van het werk. Net als George Logan betoogt Bange dat Utopia een melancholiek boek is en ook zo is bedoeld door More. Ze baseert deze interpretatie op More’s vroomheid en zijn diepe geloof in de zondigheid van alle mensen. Het zal zondige mensen tenslotte nooit lukken om een samenleving te ontwikkelen die geheel goed is. Het eiland zal dus altijd tot een fantasiewereld behoren.
Een incomplete kaart van More’s wereld
Soms biedt Bange vernieuwende perspectieven op Utopia, bijvoorbeeld in haar vergelijking met Il Principe. De werken zijn rond dezelfde tijd geschreven, maar verschillen sterk en Bange schrijft dit overtuigend toe aan de erg uiteenlopende achtergronden en samenleving van beide auteurs. Hier en elders in het boek speelt naast More nog een humanist een centrale rol: Erasmus en zijn gepubliceerde werk en brieven. Dit is enigszins begrijpelijk. Bange is niet alleen zeer vertrouwd met het werk van Erasmus, maar Erasmus en More waren ook hechte vrienden die elkaar beïnvloedden. Ze kiest er voor om een kort portret van More dat Erasmus schreef, in een brief uit 1519 aan zijn mede-humanist Ulrich van Hutten, te gebruiken om More’s leven en karakter uit te lichten. Het portret en de besprekingen van de Holbein schilderijen van More en zijn huishouden die volgen zijn levendig en maken More meer toegankelijk voor de lezer.
Het is echter zonde dat vele perspectieven van historici die zich bezig houden met More niet worden besproken. Dit is wellicht omdat het boek vooral als een introductie voor Utopia is bedoeld maar Bange’s keuze betekent dat haar lezers niet echt een inzicht krijgen in hoe omstreden More was and nog steeds is. Hoe historici op Utopia reageren en welke historische context ze het geven wordt sterk beïnvloed door hun kijk op More. Bange noemt bijvoorbeeld Richard Marius maar niet zijn argument dat Utopia More’s laatste werk als ‘humanist’ was. De grote afwezige in Bange’s boek is John Guy, die veel invloedrijke werken over More heeft geschreven. Net als Bange hecht Guy veel belang aan het plaatsen van More en zijn werken in zijn historische context, dus zijn werk had de insteek van haar boek kunnen versterken.
Dit beperkte perspectief wordt deels versterkt doordat Bange tevens More’s andere werken nauwelijks noemt. Ondanks Bange’s bewering dat More niet veel kon schrijven vanwege zijn werkzaamheden als jurist en voor Hendrik VIII, heeft More toch een gevarieerd oevre achtergelaten. Dit bestaat uit zowel ‘humanistische’ als polemieke en devotionele werken. Deze boeken vormen een belangrijke context voor Utopia. Hoewel Bange in haar conclusie kort ingaat op The History of Richard III, een tekst over tirannie en dynastieke oorlog, had ze het eerder en meer uitvoerig bij haar analyse kunnen betrekken. Ook had Bange haar nadruk op More’s geloof dat de zondigheid van de mens een perfecte samenleving onmogelijk maakt meer kunnen onderbouwen met een bespreking van zijn devotionele werken, die maar kort in de hoofdstuk over Erasmus (een alinea) en in de conclusie worden genoemd. De historische context die Bange haar lezers geeft was zo completer geweest.
Bange maakt met haar prettig geschreven en boeiende boek Utopia toegankelijk voor een breed publiek. Ik deel haar hoop dat meer mensen het intrigerende werk zullen lezen. Utopia wordt vaak ahistorisch behandeld en als een eiland gescheiden van More´s andere werk en zijn leven. Willen we Utopia terug in haar historisch context plaatsen dan moeten we deze afzondering tegen gaan.
Door Stephanie Hall
Stephanie Hall (1993) studeerde Geschiedenis aan de Universiteit van York, waar ze zich specialiseerde in vroegmoderne religiegeschiedenis. Hierna studeerde ze Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, waar ze een scriptie schreef over de rol van materiële cultuur in negentiende eeuwse missies op de eilanden van de Stille Oceaan.