Piet Hagen, Koloniale oorlogen in Indonesië. Vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing.
De Arbeiderspers, Amsterdam, 2018
ISBN: 9789029507172
€ 59,99
Indonesië is de afgelopen 450 jaar vaak het toneel van strijd geweest: de inheemse bevolking versus kolonisators, de Indonesiërs enerzijds versus Nederlanders, Spanjaarden, Portugezen, Japanners en Engelsen anderzijds. In het voor de Libris Geschiedenisprijs genomineerde De koloniale oorlogen in Indonesië zet Piet Hagen alle militaire conflicten op de Indonesische archipel op een rijtje.
De grondigheid waarmee Hagen dat doet is lovenswaardig. Honderden boeken zijn doorgeploegd en zeventig jaargangen van het Indisch Militair Tijdschrift (1870-1940), goed voor enkele duizenden pagina’s aan bronmateriaal, zijn bestudeerd. Daarmee lijkt zijn voornaamste doel, het afstoffen van bestaande literatuur over koloniale oorlogen, bij voorbaat geslaagd.
Eeuwig geweld
In het halve millennium dat het boek behelst, van 1510 tot 1975 , zijn ruim vijfhonderd koloniale oorlogen of militaire acties in de Indonesische archipel uitgevochten. Daarbij kunnen nog enkele honderden kleinere acties, waarbij geen sprake was van een duidelijke oorlogssituatie, maar die evengoed gewelddadig waren, worden opgeteld. Sommige militaire acties, expedities en oorlogen duurden slechts enkele dagen, anderen sleepten zich decennia voort. Kortom, het aanmeren van de Europeanen op het eilandenrijk was een belangrijke aanjager van oorlog, geweld en militair conflict.
De dieperliggende redenen voor al die militaire acties zijn vrij evident: in de meeste gevallen ging het om het behalen van economisch profijt, het uitbreiden of verdedigen van de macht of de verspreiding van het christelijk geloof – uiteraard geen spannende, nieuwe conclusies.
Koploper Nederland
Nederland vervult, als koploper in de lijst van oorlogvoerende mogendheden in Indonesië, een dubieuze hoofdrol. Onder het motto van ‘geen handel, zonder oorlog’, heeft Nederland talloze conflicten uitgevochten in de Indonesische archipel. Duizenden Nederlandse soldaten werden naar Indonesië verscheept om daar de eigen handelsbelangen veilig te stellen. Vaker nog werden huurlegers, bestaande uit, jawel, Indonesiërs, opgetuigd om dat klusje te klaren.
Het gevolg was een nogal schizofrene situatie waarin Indonesiërs, ten behoeve van Europees profijt, de wapens opnamen tegen hun landgenoten. Het leeuwendeel van de miljoenen oorlogsslachtoffers – burger of militair – in de honderden geschetste conflicten bestond dan ook uit Indonesiërs. Al die slachtoffers waren overigens, zo meenden de kolonisators, goed te rechtvaardigen: de komst van de Europeanen deed de handel opbloeien, verbeterde de infrastructuur in de koloniën, en verhief de inheemse bevolking tot het christendom.
Kritiek op kolonialisme
In een van de laatste, en tevens meest indrukwekkende, hoofdstukken wordt die rechtvaardiging in twijfel getrokken. Tijdgenoten die kritiek hadden op het kolonialisme komen uitgebreid aan het woord. De Spaanse jezuïet Franciscus Xaverius sprak in 1546 bijvoorbeeld al vol afkeer over het ‘onheilig krijgsvolk’ dat blijkbaar alleen maar kon plunderen.
Zijn Dominicaanse collega Bartolomé de Las Casas vond dat noch de paus noch de Spaanse koning het recht had andere volken te overheersen en wreedheden tegen hen te begaan (daarbij verwees Las Casas weliswaar voornamelijk naar de Indianen in Amerika). In de Nederlanden werd die kritiek door de diplomaat Marnix van Sint-Aldegonde, een leidend figuur tijdens de Opstand, aangegrepen om het juk van de Spanjaarden af te werpen en de tiran Filips II te verjagen.
Niet veel later voer de VOC echter zelf uit om oorlog te voeren tegen vorsten in Azië – de kritiek van Las Casas, geprezen door Van Sint-Aldegonde, was niet meer in het economisch voordeel van de Nederlanden, en werd daarom terzijde geschoven.
Binnen de VOC bestond echter ook kritiek op het eigen, vaak gewelddadige, handelen: gouverneur-generaal Laurens Reael, voorganger van Jan Pieterszoon Coen, meende in de zeventiende eeuw bijvoorbeeld dat ieder die naar Indië voer om te veroveren, mishandelen en moorden tot het ‘schuim der natie’ behoorde. In latere tijden zou politicus Abraham Kuyper ‘de baatzuchtige neiging van onze staatkunde om de koloniën voor de kas van de staat of van de particulier te exploiteren’ veroordelen. Hij wilde daarom ‘recht verschaffen aan de inlander die bloot stond aan maatschappelijke verdrukking’. Paradoxaal genoeg zette Kuyper als premier wel de Atjeh-oorlog voort.
De balans
Er zijn de laatste jaren talloze studies verschenen die het kolonialisme – en onze verhouding daartoe – proberen te duiden. Sommige onderzoekers, zoals Piet Emmer accentueren de positieve effecten van het kolonialisme, zoals het verheffen van de bevolking en het brengen van industrie naar de koloniën. Anderen leggen daarentegen een sterke nadruk op het geweld en de onderdrukking van de koloniale onderdanen – zie Ewald Vanvugts Roofstaat.
De belangrijkste bijdrage van dit boek, duidelijk geworteld in de Roofstaat-traditie, aan het debat is dat het de enorme omvang van de militaire conflicten inzichtelijk maakt. Als lezer blijf je je verbazen over het schokkende aantal oorlogssituaties, het daarmee gepaard gaande excessieve geweld en het wijdverspreide racisme. Hagens toon blijft echter verrassend feitelijk en een al te expliciet oordeel wordt niet geveld. Hagen: “Hoe men de balans van het koloniale tijdperk ook laat uitvallen, altijd zal de herinnering blijven meewegen aan de miljoenen slachtoffers die de koloniale oorlogen met zich meebrachten.”
Door Mark Barrois.
Mark Barrois (1994) studeerde geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Na het volgen van de master ‘Actuele Geschiedenis’ vervolgde hij zijn studie met de interdisciplinaire master ‘Politiek & Parlement’. Inmiddels heeft hij die master ook succesvol afgerond. Zijn interesse gaat onder meer uit naar het functioneren van de lokale democratie en het openbaar bestuur. Met name het thema ‘burgerparticipatie’ spreekt hem daarbij aan. Als trainee bij De Toekomst van Brabant gaat hij met dat thema verder aan de slag.