Een boek dat je op sleeptouw neemt is een boek dat je bijblijft. Pieter Huistra’s Bouwmeesters, zedenmeesters. Geschiedbeoefening in Nederland tussen 1830 en 1870 is zo’n boek. Huistra slaagt erin de inzichten die hij als promovendus (KU Leuven) verwierf naar een breed publiek te vertalen. Hij bespreekt in zijn boek niet alleen uitgebreid het wie, wat, waar, hoe en waarom van de negentiende-eeuwse geschiedschrijving in Nederland, maar geeft de lezers ook continu een inkijk in zijn bronmateriaal en betrekt hen zo bij zijn onderzoek.
Dat het een boek is over historici, geschreven door een historicus, wil niet zeggen dat het daarom alleen voor historici is. Ik zou niet twijfelen om het aan te bevelen aan wie geïnteresseerd is in de ‘historisering van het wereldbeeld’ of wie zich afvraagt wat ‘wetenschappelijkheid’ in de negentiende eeuw inhield.
Kaders en praktijken
Bouwmeesters, zedenmeesters bestaat uit twee delen die elkaar logisch opvolgen, respectievelijk ‘kaders’ en ‘praktijken’. Hoewel de focus ligt op de geschiedbeoefening in Nederland, heeft Huistra in beide delen oog voor ontwikkelingen buiten Nederland. Deze kleine uitstapjes naar onder meer België, Frankrijk, Duitsland en Italië leiden niet af van het grotere verhaal, maar geven aan in hoeverre de geschiedbeoefening in Nederland uniek was.
In het eerste deel richt Huistra zich voornamelijk op de wie, wat en waar-vragen. Hoewel deze informatieve hoofdstukken minder tot de verbeelding spreken, is de context die ze schetsen onmisbaar. Steunend op het eerste deel, verdiept Huistra in het tweede deel zijn analyse en staat hij stil bij het hoe en waarom van de negentiende-eeuwse geschiedbeoefening. Dat doet hij aan de hand van vier praktijken die de geschiedbeoefenaars uitvoerden, namelijk ‘beoordelen’, ‘verzamelen’, ‘schrijven’ en ‘polemiseren’. Zoals de achterflap belooft, beschouwt Huistra in deze hoofdstukken de geschiedbeoefenaars in actie: ‘in kelders en op zolders als zij oude documenten zoeken, op akkers en in het veld als zij oude scherven vinden, maar ook in de collegezaal waar zij karakter bij hun studenten proberen aan te kweken’. Op vakkundige wijze verweeft Huistra zijn analytische uiteenzetting met kleurrijke anekdotes en treffende citaten. Ik schreef het al: Bouwmeesters, zedenmeesters neemt je op sleeptouw.
Rechter en boer
Huistra’s goede gewoonte om regelmatig uit bronnen te citeren heeft nog een ander voordeel. Zo gebruikt Huistra die citaten om de aandacht te vestigen op de beeldspraak die de negentiende-eeuwse geschiedbeoefenaars gebruikten. Hij ontleedt ze en licht toe wat ze verraadt over hoe de geschiedbeoefenaars zichzelf en hun activiteiten zagen. In het zesde hoofdstuk stelt Huistra bijvoorbeeld dat het onderscheid dat de geschiedbeoefenaars maakten tussen de geschiedschrijving en de geschiedvorsing weerspiegeld werd in de metaforen die ze gebruikten om het daarover te hebben. Waar tijdens het schrijfproces het vellen van een moreel oordeel centraal stond en geschiedbeoefenaars zichzelf zodoende als ‘rechter’ voorstelden, werd de voorafgaande stap, het verzamelen van bronmateriaal, omschreven in termen van ‘fysieke arbeid’ of ‘exploitatie’. Geschiedbeoefenaars spraken over zichzelf als een ‘mijnwerker, die door zijn hard labeur schatten wist te vinden, of als landbouwer, die zijn akker cultiveerde om een mooie oogst te verwerven’ (p. 224).
Een botsing met de realiteit
De meerwaarde van zo’n grondige discoursanalyse is onmiskenbaar. Dat blijkt met name uit de passages waarin Huistra overtuigend aantoont hoe het beeld dat de geschiedbeoefenaars schetsten, botste met de realiteit. Volgens Huistra maakte het vinden of beschikbaar maken van bronmateriaal van iemand nog geen geschiedbeoefenaar. De autoriteit van de personen die de geschiedbeoefenaars bijstonden als ‘verschaffer van inlichtingen, als bron, als graver, als medewerker, als kopiist’ werd door de negentiende-eeuwse geschiedbeoefenaars zelden erkend (p. 191). Sterker nog, ze werden vaak niet genoemd. Huistra doet dat gelukkig wel. Tegelijkertijd geeft hij eerlijkheidshalve toe dat het haast onmogelijk is meer over hen te weten te komen aangezien ze nagenoeg onzichtbaar zijn in het bronmateriaal.
Herkenbaar en vervreemdend
Het spreekt voor zich dat wanneer je je als historicus verdiept in de denkbeelden en praktijken van je negentiende-eeuwse collega’s, je bewust of onbewust gaat vergelijken. Ik beken dat ik dat tijdens het lezen van Bouwmeesters, zedenmeesters gedaan heb. Nu eens was iets bizar, dan weer iets bijzonder herkenbaar. Zo verbaasde ik me over de prominente plaats die prijsvragen innamen in de negentiende-eeuwse geschiedbeoefening, maar herkende ik net als Huistra de principes van het peer review systeem in de manier waarop de anonimiteit van de inzenders en beoordelaars werd gewaarborgd (in theorie althans). En passant expliciteert Huistra doorheen het boek deze en nog andere overeenkomsten en verschillen tussen de geschiedbeoefening van toen en nu. Helaas blijft het bij dergelijke korte opmerkingen, ook in de epiloog, waarin het me zeker niet gestoord had als Huistra wat dieper was ingegaan op de eenentwintigste-eeuwse geschiedbeoefening. Een reden te meer om op de hoogte te blijven van Huistra’s nieuwe onderzoeksprojecten.
Door Edurne De Wilde.
Pieter Huistra, Bouwmeesters, zedenmeesters. Geschiedbeoefening in Nederland tussen 1830 en 1870.
Uitgeverij Vantilt, 2019. 344 pagina’s.
ISBN: 9789460043802
€24,50
Steun Jonge Historici, bestel dit boek via Athenaeum Boekhandel
Lees hier meer over ons affiliate partnerprogramma
Edurne De Wilde studeerde geschiedenis in Leuven en Leiden. Na het behalen van haar ResMA (2019) keerde ze niet terug naar België, maar begon ze als promovenda bij het Instituut voor geschiedenis in Leiden. Haar promotieonderzoek maakt deel uit van het project ‘Scholarly Vices: A Longue Durée History’ en richt zich op moderne interpretaties van Francis Bacons idola mentis. Daarnaast is ze één van de redacteuren van het geschiedenisblog Over de Muur.