Op 22 februari 1941 werd de Amsterdamse ‘Jodenhoek’ door de Duitse bezetter afgesloten. Het was al maandenlang onrustig in verschillende Nederlandse steden. Aanhangers van de nationaalsocialistische organisatie zochten de confrontatie met Joden en andere Nederlandse burgers, wat resulteerde in relletjes en straatgevechten. Zo ook op dinsdagavond 11 februari. Die avond waren 40 bewapende WA-mannen gewapend de Joodse buurt ingetrokken. Daar werden ze opgewacht door – eveneens bewapende – knokploegen. Bij de gevechten die volgden, raakte Hendrik Koot, wachtmeester van de WA, zwaargewond. Hij overleed drie dagen later. De Beauftragte (toezichthouder) van Amsterdam greep deze situatie aan om een aantal belangrijke stappen te zetten in de anti-Joodse politiek van de Nazi’s. Er werd een Joodse Raad voor Amsterdam ingesteld, er werd gepoogd om een getto te creëren in de Amsterdamse Jodenhoek en er werd een grootschalige razzia gehouden op jonge Joodse mannen tussen de 25 en 35 jaar. De communistische partij greep deze situatie aan om een staking uit te roepen, als protest tegen de razzia, maar ook als protest tegen de verslechterde arbeidsomstandigheden en de dreigende tewerkstelling in Duitsland.
Februaristaking: beeld van nationaal verzet
De dood van Koot, de razzia en bovenal de Februaristaking zijn bekende ijkpunten geworden in de geschiedschrijving over de Jodenvervolging in Nederland gedurende de Tweede Wereldoorlog. Op de Februaristaking rust een soort patriottische trots: het is het toonbeeld van hét Nederlands verzet tegen de Duitse bezetter en diens antisemitische optreden. Het was bovendien een uiting van verzet dat in geen van de andere West-Europese landen op die schaal en op die manier plaatsgevonden heeft. De plaats die de Februaristaking in de historiografie gekregen heeft, heeft eigenlijk de aandacht voor de razzia en de lotgevallen van de Joodse mannen en hun gezinnen doen verslappen. Behalve morele steun heeft de staking voor de opgepakte mannen en hun gezinnen weinig betekenis gehad. De mannen werden uit Nederland gevoerd en hoewel hun doodsberichten kort daarop symbool werden voor de Duitse terreur zijn de mannen zelf min of meer naamloos gestorven.
Razziaslachtoffers: weggevoerde mannen
Wally de Lang besloot uit te zoeken wat er precies met deze mannen gebeurde, wie zij waren en hoe het hun families verging nadat mannen, vaders, zoons en broers plotsklaps uit hun leven weggerukt waren. Het resultaat is een indrukwekkend boek waarin de mannen en hun gezinnen een naam en een gezicht krijgen. De Lang deed onderzoek in binnenlandse en buitenlandse archieven om de lotgevallen van de razziaslachtoffers te achterhalen. Aan de hand van memoires van kampoverlevenden (niet uit de razziagroep) schetst ze de omstandigheden waaronder de Hollandse mannen in de verschillende kampen leefden. Ze toont aan dat met het bevel tot de razzia ook besloten was dat deze mannen niet in leven mochten blijven. Vanaf het begin af aan waren ze gedoemd om te sterven. Slechts twee mannen overleefden het, een van hen simuleerde bij een controle na aankomst in Buchenwald een besmettelijke ziekte en werd terug naar Nederland gestuurd. De anderen mochten en konden hun lot niet ontlopen. De Lang probeerde te achterhalen in welke omstandigheden de mannen overleden en bij het uitpluizen van de overlijdensdata deed ze een schokkende ontdekking. Een groot deel van de mannen bleek niet door de ontberingen in Mauthausen om het leven te zijn gekomen, maar door vergassing in het nabijgelegen kasteel Hartheim. De Lang toont overtuigend aan dat de geregistreerde overlijdensdata en -oorzaken slechts bedoeld waren om de ware doodsoorzaak te verdoezelen.
Razziaslachtoffers: achtergebleven gezinnen
De razziaslachtoffers waren geen geïsoleerde groep. De Lang probeerde te achterhalen tot welke families de mannen behoorden en wie zij achterlieten. De mannen die door de Duitsers opgepakt werden waren mannen in de kracht van hun leven, tussen de 25 en 35 jaar. Het waren zonen, broers, verloofden, mannen, jonge vaders. Velen lieten een jong gezin achter, sommigen hoorden pas in de kampen dat ze vader zouden worden. Voor bijna alle gezinnen gold dat er een kostwinner wegviel. Dit betekende dat gezinnen afhankelijk werden van steun en vaak ook dat er goedkoper gewoond en dus verhuisd moest worden. Hoe wisten de achtergebleven gezinnen zich staande te houden? Waar zochten ze hulp? En wat kon de kort tevoren opgerichte Joodse Raad voor hen betekenen?
De razzia’s van 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam geeft een antwoord op deze vragen. Ze vestigt onder andere de aandacht op de opbouwsituatie waarin de Joodse Raad zich bevond (de Raad werd vlak voor de razzia opgericht) en de enorme taak waar deze voor kwam te staan. De razziaslachtoffers stonden vaak op te agenda, tegelijkertijd kon de Raad weinig voor hen betekenen. De voorzitters probeerden informatie over het lot van de mannen bij de bezetters los te krijgen, maar raadde de achterbleven families af om zelf pogingen te ondernemen. Wel stonden ze deze families financieel bij. Mr. Dr. Lodewijk Visser, voormalig president van de Hoge Raad en voorzitter van de Joodse Coördinatie Commissie probeerde via de Nederlandse topambtenaren de gegijzelden vrij te krijgen, hij liep echter tegen een muur van onwil op. Ook het Rode Kruis wist weinig te bereiken. De Lang concludeert:
‘dat het bestuur van de Haagse organisatie graag hulp hadden willen verlenen – pakketten sturen en mensen vrij krijgen – maar dat ze zich vrij snel bij het Duitse verbod op hulp hebben neergelegd.’ (p. 173)
Wally de Lang, p. 173.
Een naam en een gezicht
De Lang heeft met haar boek, de bijbehorende tentoonstelling in het stadsarchief van Amsterdam en de themasite, de razziaslachtoffers en hun families een naam en een gezicht gegeven. Zij heeft hun geschiedenis en lotgevallen teruggehaald en verteld op een manier die boeit, overtuigt en ontroert. Een absolute aanrader!
Dat de geschiedenis nog niet afgesloten is, blijkt uit de themasite: er is inmiddels een nieuw slachtoffer geïdentificeerd, waardoor het aantal mannen op de website uitgebreid is van 389 naar 390.
Door Marleen van den Berg.
Steun Jonge Historici, bestel dit boek via Athenaeum Boekhandel
Lees hier meer over ons affiliate partnerprogramma
Wally de Lang, De razzia’s van 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam. Het lot van 389 joodse mannen.
Uitgeverij Atlas Contact, 2021. 368pagina’s.
ISBN: 9789045042749
€24,99
Marleen van den Berg rondde recent de research master Colonial and Global History aan de Universiteit Leiden af. Tijdens haar studie specialiseerde zij zich in de contemporaine geschiedenis van Nederland en Nederlands-Indië. Sinds april 2018 is zij als promovendus verbonden aan het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en de Universiteit van Amsterdam. Haar onderzoek richt zich op de Jodenvervolging in Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog en het rechtsherstel na de oorlog.