door Tom Grijspaardt
Nog altijd spreekt het Romeinse Rijk tot de verbeelding, als een van de grootste en machtigste rijken in de geschiedenis. Men ziet een onverslaanbaar leger en een uitgestrekt rijk dat de eigen politiek en cultuur naar onbekende uithoeken bracht. Bijvoorbeeld in de onherbergzame en dunbevolkte moerasdelta in Noord-West Europa, tegenwoordig bekend als Nederland. Dit gebied werd met de rest van Gallië veroverd in de beroemde en beruchte militaire campagnes van Julius Caesar. In slechts zeven jaar (58-51 v.Chr.) overwonnen de Romeinse legers de vele volkeren van Gallië en zo werd de toen nog bescheiden Romeinse Republiek met zo’n 30 procent uitgebreid. Caesar slaagde hierin omdat hij veel aandacht besteedde aan een aspect van oorlogsvoering dat tegenwoordig vaak vergeten wordt. Dit is omdat het aspect in kwestie vrij weinig glorie met zich meebrengt – ondanks dat het cruciaal is voor het slagen van elke militaire campagne. Het gaat hier om voedselvoorziening en militaire logistiek. In deze longread wordt de groei van het Romeinse Rijk belicht vanuit een economisch perspectief. De economie van de oudheid bestond vrijwel geheel uit productie, verwerking, transport en consumptie van voedsel, dus daar ligt logischerwijs de focus. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de rol die voedsel speelde bij de transformatie van het Romeinse Rijk van een Italische staat naar een multicontinentale supermacht. De Romeinse verovering en exploitatie van Sicilië speelden hierin een sleutelrol.
Er is een goede reden dat het voedselaspect onderbelicht wordt door moderne oud-historici: het is moeilijk voor te stellen hoe belangrijk maar ook precair voedselvoorziening was in de oudheid. De reden is de, vanuit historisch perspectief, ongekende overvloed aan betaalbaar voedsel die het Westen tegenwoordig geniet. Daarbij komt de weergaloze disconnectie tussen productie en consumptie van voedsel. In Nederland werkt tegenwoordig slechts 2 procent van de beroepsbevolking in de landbouw, maar 9 op de 10 Romeinen wijdden hun leven (noodgedwongen) aan het verbouwen van voedsel. Landbouw was kleinschalig en in moderne ogen zeer inefficiënt, omdat al het werk met de hand moest gebeuren. Dit staat in contrast met het glorieuze beeld dat men nu van Rome heeft, zoals eerder beschreven. Om het verschil concreet te maken kunnen we de opbrengst van één hectare graan vergelijken. Graan was veruit het belangrijkste voedselgewas voor de Romeinen en voor velen is dat nu nog steeds het geval. Volgens mijn berekeningen was de oogst van één hectare graan in Romeins Sicilië gemiddeld 1225 kg. De Nederlandse oogst per hectare was in 2014 gemiddeld 9074 kg – zo’n 750 procent meer!
Het moeizame begin en de Eerste Punische Oorlog (264-241 v.Chr.)
Ook het machtige Rome had een nederige oorsprong. Volgens de bronnen vond de (mythische) stichting van Rome (het koninkrijk) plaats in 753 v.Chr. In de koninkrijk-periode was Rome één van vele kleine Latijnse stadstaatjes. De Latijnen waren weer omringd door andere Italische volkeren zoals de Etrusken en de Samnieten. Rome voerde veelvuldig kleinschalige oorlogen tegen andere Latijnse stadsstaten en Italische volkeren tijdens de koninkrijk-periode. Maar de Romeinen bewerkstelligden vóór de stichting van de Romeinse Republiek (509 v.Chr.) geen permanente veroveringen. Pas tussen 496 en 343 v.Chr. werden de Latijnen – de naaste buren – structureel en permanent onderworpen. Rome had dus na meer dan vier eeuwen van frequente en brute oorlogen slechts controle over een deel van de West-Italische kuststrook. In 338 v.Chr. veroverden de Romeinen Capua en het zeer vruchtbare omliggende gebied Campanië. Dankzij deze grote steun – en een aantal spelingen van het lot – wisten de Romeinen de rest van het schiereiland in handen te krijgen tussen 338 en 264 v.Chr. Zij hadden echter geen tijd om nu te rusten, vanwege een nieuwe en grotere dreiging.
Aan de andere kant van de Middellandse Zee, op het meest noordelijke punt van Afrika lag Carthago (in het huidige Tunesië). In tegenstelling tot de Romeinen waren de Carthagers een zeevarend volk, waardoor zij een wijdverspreid rijk veroverden. Ondanks dat Carthago en Rome veruit de grootste machten in het westelijk Middellands Zeegebied waren, bleven conflicten voorheen uit. Maar in 270 v.Chr. veroorzaakte een groep Italische huurlingen, de Mamertijnen, een conflict in oost-Sicilië. Dit gebied was onder de controle van de Siciliaans-Griekse stadsstaat Syracuse en diens koning, Hiero II. De Mamertijnen begrepen al snel dat ze geen kans maakten tegen het welvarende Syracuse, en vroegen zowel de Romeinen als de Carthagers om hulp. Toen de Romeinen de Mamertijnen te hulp schoten, allieerde Carthago met Syracuse. Zo begon het langste en gruwelijkste conflict waarin Rome ooit verzeild was geraakt: de Eerste Punische Oorlog. Meer dan twintig jaar lang vormde Sicilië het strijdtoneel voor de grootmachten die ter land en ter zee vochten met in het totaal meer dan één miljoen soldaten.
Hiero II van Syracuse: graan in goud veranderen
In 241 v.Chr. won Rome van Carthago en werd West-Sicilië de eerste buitenlandse provincie van het Romeinse Rijk. Omdat de enorme legers het Siciliaanse platteland continu hadden geplunderd, hadden de Centraal- en West-Siciliaanse boeren de grootste prijs betaald. Vanuit Italië stuurde Rome wel voorraden naar de soldaten – maar deze bleken ontoereikend. Dit gaf Hiero II van Syracuse een kans om te helpen. Aan het begin van de oorlog vielen de Romeinen hem aan, en om zijn koninkrijk te redden had hij snel een vriendschapsverdrag getekend. Ongevraagd en ongedwongen stuurde Hiero enorme graanvoorraden toen de Romeinse legers deze het meest nodig hadden: tijdens hun belegeringen van Agrigentum en Lilybaeum (resp. 262 en 250 v.Chr.). Ook na de oorlog stuurde hij nog twee enorme voedselgeschenken naar Rome en haar legers (237 en 220 v.Chr.). Omdat voedsel in de oudheid schaars was, vielen Hiero’s geschenken in uiterst goede aarde. De landbouwopbrengst was relatief laag, en tegenvallende oogsten leidden vrijwel altijd tot schaarste en soms zelfs hongersnoden. Door langdurige oorlog verergerden deze omstandigheden drastisch, omdat het de boeren waren die dienstdeden als soldaten. Hierdoor werd de verhouding tussen productiecapaciteit en consumptie dus verstoord. Zodoende genoot zelfvoorziening en meer nog de capaciteit om anderen van voedsel te voorzien een ideologisch geladen status.
Hiero II was een uiterst bekwame en strategische leider, omdat hij de agrarische rijkdom van zijn vruchtbare koninkrijk slim wist in te zetten. Dankzij zijn strategisch getimede geschenken wist hij de bevolking van Oost-Sicilië te beschermen tegen zijn machtige buren: Rome en Carthago. Hiero is een perfect voorbeeld van iemand die zijn economische welvaart gebruikte om zijn politieke positie en prestige te verbeteren – een gebruik dat later de politiek van de Romeinse Republiek zou beheersen.
Waarom bezat Hiero structurele en schijnbaar onuitputtelijke graanvoorraden, maar de Romeinse en Carthaagse staten niet? Zijn territorium omvatte niet meer vruchtbare gebieden, maar Hiero wist deze wel beter te benutten. Alle boeren in zijn rijk moesten jaarlijks een tiende van hun oogst afstaan aan de staat. Om zich de logistieke nachtmerrie van het verzamelen en vervoeren te besparen, verpachtte Hiero de rechten om de agrarische belasting te innen aan rijke individuen. Jaarlijks werden in Syracuse de belastingpachtcontracten geveild aan de hoogste bieder. De decumani (belastingpachters) waren hierbij ook gebaat: zij leverden een voorschot in graan uit hun eigen voorraden aan Hiero. Dan hadden zij een jaar de tijd om 10 procent van de oogst in een gebied op te halen, en als zij dit efficiënt aanpakten hielden zij meer over dan ze als voorschot hadden aangeleverd. Hiero’s wetgeving zorgde ervoor dat de decumani de boeren niet af konden persen. Dit systeem werd later door Cicero de Lex Hieronica genoemd. De Romeinse staat bezat geen dergelijk systeem en moest in tijden van nood, zoals (onverwachte) oorlogen, voedsel inkopen. Als dit ontoereikend bleek kon Hiero zijn structurele voorraad aanwenden om te tonen dat hij een loyale bondgenoot was. Hierdoor kon hij 55 jaar lang regeren, en werden hij en zijn Syracuse ook nog eens steenrijk.
Rome aan de rand van de ondergang in de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.)
Na meer dan twee decennia van vrede raakten Rome en Carthago wederom slaags. Carthago was snel hersteld na de Eerste Punische Oorlog, en de uiterst tactische generaal Hannibal Barca had in de tussentijd een groot deel van Spanje onderworpen. Hij was uit op wraak. Via Zuid-Frankrijk en door de Alpen trokken zijn legers Italië binnen. Keer op keer versloeg hij door middel van slimme strategieën grotere Romeinse legers, en in 216 v.Chr. wist hij de Romeinen af te snijden van vrijwel al hun Italische achterland. In de volgende jaren vreesden de Romeinen dat hun hoofdstad en daarmee het rijk zou vallen, omdat hun reserves van mankracht en voedsel uitgeput raakten. Ook hier schoot Hiero ten hulp, en in de laatste drie jaren van zijn leven (218-215 v.Chr.) zou hij zijn bondgenoot nog vier keer bevoorraden. Maar zijn kleinzoon en troonopvolger, Hieronymus, dacht dat de Romeinen de oorlog gegarandeerd zouden verliezen en verbrak de alliantie om zich aan te sluiten bij Carthago. Dit bleek een inschattingsfout: nadat de Romeinse legers in Sicilië landden werden Hieronymus’ legers verpulverd. Zelf werd hij dertien maanden na zijn troonbestijging vermoord door zijn landgenoten als gevolg van een samenzwering. Tussen 215 en 210 v.Chr. onderwierpen de Romeinen alle opstandige Siciliaanse steden. Hoewel er nu ‘maar’ vijf jaar werd gevochten in Sicilië slaagden de Romeinen erin de Siciliaanse economie opnieuw volledig te ruïneren. Zo werden de steden Leontini, Enna en Megara met de grond gelijk gemaakt en alle inwoners gedecimeerd.
Brandstof voor de machine
De tegenslagen van de Tweede Punische Oorlog hadden de Romeinen op pijnlijke wijze duidelijk gemaakt dat zij zonder structurele voedselvoorraad geen langdurige grootschalige oorlogen konden volhouden. Sicilië bleek uiterst geschikt om deze voedselvoorraad te leveren vanwege drie redenen. Ten eerste was transport tussen Sicilië en Rome relatief gemakkelijk. Transport van grote ladingen graan over zee was namelijk vele malen efficiënter was dan over land. Ten tweede waren Siciliaanse oogsten bovengemiddeld in omvang en consistent vanwege het gunstige klimaat. Ten derde had Hiero getoond hoe een voedselbelastingssysteem in de praktijk efficiënt beheerd kon worden. Daarom stuurde de Romeinse Republiek de generaal Laevinius naar Sicilië in 210 v.Chr. Toen hij later dat jaar terugkeerde naar Rome gaf hij aan dat alle opstandelingen en Carthagers van het eiland waren verdreven en dat de Siciliaanse boeren de graanbouw hadden hervat. Om daar gebruik van te maken voerden de Romeinen de Lex Hieronica opnieuw in maar dit keer op het gehele eiland. De opbrengst ging niet meer naar Syracuse, maar naar Rome. Om te voorkomen dat de Republiek in latere oorlogen wederom economisch uitgeput zou raken, werden ook in Campanië en Sardinië vergelijkbare systemen ingevoerd. Na de val van Carthago (146 v.Chr.) werd ook in Romeins Noord-Afrika een dergelijk systeem ingevoerd.
Dankzij de Grieks-Romeinse historicus Polybius weten we wat een Romeins soldaat moest eten om goed te kunnen vechten. Hij stelde het rantsoen per soldaat vast op 35 kilo tarwe per maand. Daarnaast was ook nog gerst nodig om paarden en lastdieren te voeren. Het leger was opgebouwd uit legioenen. Deze bestonden tussen 200 en 180 v.Chr. uit 5.500 Romeinse soldaten en 10.000 socii, soldaten afkomstig uit andere Italische streken. Gemiddeld had Rome in deze periode van 20 jaar negen legioenen in dienst, om oorlog te voeren met Macedonië en de Griekse stadsstaten – voornamelijk Sparta. Als we dit doorrekenen zien we dat er dus iets minder dan 60.000 ton graan per jaar nodig was, alsook ongeveer 25.000 ton gerst voor rij- en lastdieren. De eerder genoemde gemiddelde opbrengst van een hectare graanland is 1225 kg. Zodoende moest er bijna 50.000 hectare worden gecultiveerd om een oorlogsmachine bestaande uit 9 legioenen (139.500 man) draaiende te houden. Van de beroemde redenaar Cicero weten we dat Sicilië in staat was zo’n 26.000 ton per jaar te leveren, en vanuit Sardinië kwam nog een kleine 9.000 ton – dit was de 10 procent van de oogst die Rome invorderde door middel van de Lex Hieronica. Dit geeft een beeld hoe cruciaal de verovering van Sicilië was voor de groei het Romeinse rijk. Een kleine twee eeuwen nadat Sicilië in Romeinse handen viel erkende Cicero dit als volgt:
Zodoende maakten onze voorvaderen hun eerste stappen richting de verovering van Afrika vanuit deze provincie. Het machtige Carthago zou niet eerder zijn gevallen als SiciIië niet voor ons open stond: zowel als graanschuur om ons te bevoorraden als een haven voor onze vloot.[1]
Het Romeinse Rijk zoals we het kennen
Door net op tijd hun bevoorradingsproblemen op te lossen, hadden de Romeinen zich gered van de ondergang. Zo konden al een jaar na herinvoering van de Lex de Romeinse soldaten bij Tarentum worden bevoorraad vanuit Sicilië. Omdat er na de Tweede Punische oorlog opeens ongekend veel voorraden beschikbaar waren, konden de Romeinen nu een weergaloos aantal langdurige en grootschalige oorlogen voeren op meerdere fronten. Dit leidde tot een sneeuwbaleffect van veroveringen. Het aantal provincies groeide in de tweede eeuw v.Chr. van twee tot acht.
Dit is het Rome dat we kennen: een rijk dat effectief en efficiënt haar buurvolkeren onderwierp en vervolgens haar zinnen zette op de buren van de buren. In de inleiding kwam Caesar voorbij en hij past perfect in dit plaatje. Waar de Romeinse expansie in de tweede eeuw v.Chr. indrukwekkend was, zette Caesars verovertocht in Gallië de toon voor een geheel nieuw tijdperk van enorme militaire campagnes. Dit werd natuurlijk niet enkel mogelijk gemaakt betere bevoorrading, maar ook door de ongekend goede organisatie en de toenemende professionalisering van de Romeinse legers in de eerste eeuw v.Chr. Maar deze twee factoren konden zich niet ontwikkelen als Rome de magen van haar soldaten niet kon vullen.
Tom Grijspaardt (1993) rondde in 2015 zijn Bachelor Geschiedenis af aan de Universiteit Utrecht. Twee jaar later voltooide hij, ook in Utrecht, de Research Master Ancient Studies. Tegenwoordig verkent Tom een ander gebied van onderzoek: beleidsadvies voor de publieke en commerciële sector. Als oudhistoricus bezit hij een passie voor de Romeinse oudheid, in het bijzonder voor de Romeinse Republiek. Zijn interessegebied hierbinnen is de economie van de oudheid, en hoe deze samenhangt met sociale organisatie, politiek maar ook de bebouwde omgeving. Tom bezit zodoende vakkennis van Romeinse landbouw, voedselvoorziening en elite-ideologie.
[1] Cicero, In Verrem 2.2.3. Eigen (vrije) vertaling.
Eén gedachte over “De Romeinse expansie: bloed, glorie en graan”
Reacties zijn gesloten.