Sidney Smeets: Roma Victrix

Sidney Smeets

Samenvatting

Wat verklaart het ongeëvenaarde succes van het Romeinse Rijk? Het antwoord moet volgens Polybius, de doortastende en kritische Oud-Griekse historicus, worden gezocht in de gemengde constitutie van de Romeinen. Vergeet democratie, oligarchie en monarchie: een samensmelting van dit drietal levert verreweg het beste resultaat op. De unieke samensmelting van politieke systemen stelde namelijk de Romeinse Republiek in staat om uit te groeien tot een wereldrijk van haast onovertroffen proporties. In Roma Victrix neemt Sidney Smeets Polybius’ kijk op constitutionele theorie, en de Romeinse regeringsvorm in het bijzonder, onder handen. Het resultaat is een uiterst onderhoudend bronnenonderzoek, dat bewijst dat na ruim tweeduizend jaar Polybius’ gedachtegoed niets aan relevantie en vernuft heeft ingeboet.

Download de PDF

Sidney Smeets (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

Op 13 oktober 2011 vond in het Amsterdamse Felix Meritis voor de tweede maal de ‘Rechtsstaatlezing’ plaats. Ditmaal werd deze verzorgd door de Belgische filosoof René Foqué. Onder de titel ‘De democratische rechtsstaat: een onrustig bezit?’ sprak hij over hoe in het oude Athene de kiem kan worden gevonden van de moderne democratie. De Atheense democratie was volgens Foqué evenmin als onze moderne rechtsstaat mogelijk zonder juridische context. Demokratia kon niet zonder isonomia (‘gelijkwaardigheid’) en daarvoor waren juridische garanties essentieel. In het oude Athene was democratie echter meer dan een juridisch omkaderd politiek stelsel: het was ook een filosofische onderneming. De mens was volgens de Atheners autonoom, maar zijn handelingen werden begrensd door het beginsel van de proportionaliteit. Macht werd in de Griekse oudheid, in navolging van Aristoteles, gezien als het vermogen om ‘samen te handelen’. Hybris (‘hoogmoed’) gold daarom als een van de zwaarste misdrijven. Door gebrek aan respect voor anderen, werd immers de autonomie en gelijkwaardigheid van de burger bedreigd. Foqué verdedigde de stelling dat democratie niet mogelijk is als men hiertoe niet is gevormd door middel van paideia (‘opvoeding’). Burgers moeten het vermogen ontwikkelen om hun eigen belangen te abstraheren. Hierdoor worden ze in staat gesteld om autonome burgers te zijn, en meer vrijheid te ontwikkelen.
Het ongebreidelde vertrouwen in de democratie, weliswaar in de vorm van de moderne democratische rechtsstaat, dat uit Foqué’s bijdrage sprak, werd in de oudheid door weinigen gedeeld. Een uitgesproken criticus van het systeem was de Griekse geschiedschrijver Polybius (ca. 200 – 118 v. Chr). Als Romeins krijgsgevangene presenteerde hij in zijn werk Historiën een gedetailleerd historisch overzicht van de spectaculaire opkomst van Rome (ca. 220 – 146 v. Chr.) als supermacht in het Middellandse Zeegebied. Hij besteedde bij die gelegenheid ruime aandacht aan de staatsvorm die dit succes in zijn ogen mogelijk maakte: de gemende constitutie. Daarnaast beschreef hij een cyclische theorie van opkomst en verval van staatsvormen, genaamd anacyclosis (waarover later meer).
In dit essay wordt stilgestaan bij de volgende vraag: ‘Op welke wijze droeg, volgens Polybius, het republikeinse staatsbestel bij aan het succes van de Romeinse Republiek als beginnende wereldmacht?’.

1: Polybius de historicus

Alvorens de geschiedschrijver Polybius te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk hem te leren kennen, en daartoe moeten hij worden geplaatst in zijn eigen tijd en omgeving. Polybius werd geboren in Megalopolis op de Peloponnesus. Qua tijd speelde Polybius’ werkzame leven zich af in de tweede helft van de tweede eeuw voor Christus. Hierdoor beslaat zijn leven de ‘afrondende’ fase van de opkomst van het Romeins Rijk in het Middellandse Zeegebied. Polybius raakte als strateeg aan de zijde van de Achaïsche Bond betrokken bij de Derde Macedonische Oorlog (171 – 168 v. Chr.) tegen Rome. Na de Romeinse overwinning op de Macedoniërs in de slag bij Pydna (168 v. Chr.) werd hij als krijgsgevangene meegevoerd naar Rome waar hij bevriend raakte met de Scipionen, een invloedrijke en evenzo beroemde tak binnen de familie/gens Cornelia. Deze vriendschap bracht Polybius in contact met de belangrijkste Romeinse families in de late Republiek. Bovendien verschafte deze positie hem toegang tot rechtstreekse informatie over het onderwerp dat hem in de Historiën buitengewoon fascineerde: het Romeinse staatsbestel.
Als historicus stond Polybius in een lange traditie van Griekse geschiedschrijvers die was begonnen met Herodotus (ca. 485 – 425/420 v. Chr.), Thucydides (ca. 460 – 400 v. Chr.) en Xenophon (ca. 430 – 355 v. Chr.). De Griek Ephoros (405 – 330 v. Chr.) was Polybius al voorgegaan in een poging de geschiedenis van de gehele mediterrane wereld op papier te zetten. Polybius wordt echter gezien als een grote stap voorwaarts in de geschiedschrijving. Aan die reputatie dragen niet alleen zijn uitvoerige beschrijving van zijn eigen methode en zijn kritiek op eerdere historici bij, maar vooral zijn aandacht voor het Romeinse staatsbestel en zijn uitgebreide geografische beschrijvingen.
De gebeurtenissen die Polybius zou beschrijven in de Historiën vonden plaats in de periode waarin hij zelf had geleefd – of kort daarvoor. Vele van de rechtstreeks betrokkenen waren nog in leven en bovendien beschikbaar voor commentaar. Ook de oorspronkelijke bronnen moeten voor Polybius relatief toegankelijk zijn geweest. Tevens was hij in persoon aanwezig bij campagnes tegen Carthago en getuige van haar uiteindelijke vernietiging door de Romeinse bevelhebber Scipio Amaelianus (146 v. Chr.). Polybius zou zelfs eigenhandig hebben geprobeerd om de route van Hannibal over de Alpen te achterhalen door deze te reconstrueren – zestig jaar nadat de beroemde Carthaagse veldheer de barre tocht voltooide.

In zijn belangrijkste werk Historiën probeerde Polybius iets vergelijkbaars als zijn verre voorganger Ephoros; Polybius beschreef het Middellandse Zeegebied in de periode tussen 264 en 146 v. Chr., maar legde daarbij de nadruk op de opkomst van Rome als wereldmacht in de periode tussen 220 en 168 v. Chr. Het beginpunt van de eerste, ruime periode lag bij de Eerste Punische Oorlog (264 – 241 v. Chr.) omdat die de Romeinen voor het eerst in een militair conflict buiten Italië bracht. Het eindpunt werd gevormd door de vernietiging van Carthago (en Korinthe) in 146 v. Chr. Deze periode deelde Polybius verder in aan de hand van Olympiaden van ieder vier jaar. Zo bakende hij zijn geschiedenis niet alleen af qua onderwerp maar ook qua periode. De ontwikkelingen in dit tijdvak werden leidend voor het te schrijven werk. Polybius sloot daarmee chronologisch aan op het eerdere werk van de Griekse geschiedschrijver Timaeus (345 -250 v. Chr.), die de Groot-Griekse geschiedenis tot aan de Eerste Punische Oorlog – verdeeld over Olympiaden – had beschreven. Toch had de immer kritische Polybius geen goed woord over voor zijn voorganger, die het in de Historiën regelmatig moest ontgelden wegens zijn gebrek aan werkelijke kennis over de door hem beschreven gebeurtenissen.
Bij wijze van inleiding van zijn Historiën besloot Polybius zijn programma voor een goede en betrouwbare geschiedschrijving uiteen te zetten. Hij besteedde aandacht aan zijn bedoelingen en de door hem gebruikte methodes. Hij had daarbij, zoals al aangestipt, weinig goede woorden over voor geschiedschrijvers die hem voorgingen en zette regelmatig uiteen waarom hun opvattingen onjuist waren. In lijn met Thucydides schonk Polybius vooral aandacht aan de diepere, achterliggende oorzaken van historische gebeurtenissen in plaats van de directe aanleidingen.
De puur evenementiële geschiedenis was weliswaar belangrijk in Polybius’ beschrijving van de gebeurtenissen, maar kon uiteindelijk alleen dienen ter verduidelijking van de samenhang tussen die gebeurtenissen en de daaruit voortvloeiende diepere oorzaken. De samenhang tussen de gebeurtenissen in de mediterrane wereld in deze periode, en de daarmee samenhangende stijlfiguur van symploke – werden een belangrijk thema in zijn werk.
Dit thema zette Polybius dan ook meteen in het inleidende hoofdstuk uiteen:

Vóór die tijd gebeurden de dingen in de wereld zo’n beetje op een sporadische manier, omdat ieder incident specifiek was, van begin tot einde, voor dat deel van de wereld waarin het gebeurde. Maar sinds dat moment heeft de geschiedenis de aanschijn van een samengesteld werk, op die manier dat incidenten in Italië en Libië en Azië en Griekenland allen verweven zijn en allen naar één enkele uitkomst tenderen.

Het ging Polybius dus om de diepere oorzaken en de onderlinge samenhang van gebeurtenissen in de ‘beschaafde’ wereld. Daarbij voer hij, zoals in de geschiedschrijving van zijn tijd gebruikelijk, een duidelijk teleologische koers. Alle gebeurtenissen werkten noodzakelijk naar een bepaalde uitkomst: de opkomst van Rome als wereldmacht. Die uitkomst moest worden verklaard – dat was het doel van de geschiedschrijving:

Fortuna heeft bijna alle gebeurtenissen in de bekende wereld in één en dezelfde richting gedraaid en alles gedwongen naar eenzelfde doel te streven. Een historicus zou dus zijn werk moeten gebruiken om de wijze waarop Fortuna alles tot dit punt heeft gebracht voor zijn lezers eenduidig samen te vatten.

Maar het blootleggen van Fortuna’s plan was niet Polybius’ enige doel. Immers hij wilde, zoals vrijwel iedere historicus uit de Oudheid, met zijn werk ook onderwijzen en opvoeden.
Polybius wilde voorbeelden stellen waaraan zijn lezers zich konden spiegelen. Zo gebruikte hij historische figuren van wiens hoogmoed en fouten de lezers konden leren. Daarnaast konden met name ‘grote mannen’, die zich nederig opstelden en rekening hielden met hetgeen Fortuna dan wel Tyche nog in petto hadden, zijn goedkeuring wegdragen.
Om die reden zijn verspreid door de Historiën talloze exempla (didactische ‘voorbeelden’) te vinden van goede en slechte leiders. Een topos daarbij vormen koningen die een goed begin van hun heerschappij kennen maar later, onder invloed van slechte raadgevers, vervallen tot tirannie en het maken van slechte keuzes. Dit topos was in Polybius’ beleving niet alleen van toepassing op de mens, maar ook op staatsvormen.

2: Staatsvormen

Polybius zag de oorzaak van het succes van de Romeinen weliswaar als een combinatie van factoren, maar een van de belangrijkste aspecten was de zogenaamde gemengde constitutie van de Romeinse Republiek, die volgens hem de ideale combinatie van verschillende andere staatsvormen vertegenwoordigde: ‘(…) de beste regeringsvorm in de wereld van vandaag’.
Polybius beschreef in boek zes van de Historiën dat de meeste auteurs slecht drie ‘natuurlijke’ staatsvormen herkenden: monarchie, aristocratie en democratie. De trots van het Oude Griekenland was de democratie. In combinatie met het zelfbestuur van de stadstaat (autonomia) en het recht om volgens eigen wetten te leven (eleutheria) vormde het bestuur door de demos (de burgers) in de vorm van demokratia de basis voor het Griekse vrijheidsideaal. De allerbeste regeringsvorm was echter een combinatie van bovenstaande drie staatsvormen die resulteerde in een gemengde constitutie, zoals die bijvoorbeeld in de achtste eeuw voor Christus in Sparta onder de wetgever Lycurgus (over wiens werkelijk bestaan overigens valt te twisten) ontstond. Behalve de drie goede vormen van bestuur waren er volgens Polybius ook nog drie slechte varianten: tirannie, oligarchie en ochlocratie.
In de natuurlijke gang van zaken ontstond altijd als eerste de monarchie. Monarchie ging naar verloop van tijd over in koningschap. Polybius maakte een onderscheid tussen deze twee vormen en introduceerde zo in feite ongemerkt een extra staatsvorm. Terwijl monarchie een wat primitievere staatsvorm was, zou koningschap zich kenmerken door een rechtvaardige koning die met de instemming van het volk op een rationele wijze regeerde. Volgens Polybius verviel deze staatsvorm echter altijd onvermijdelijk tot tirannie.
De volgende staatsvorm die – na de teleurstellingen van de tirannie op natuurlijke wijze ontstond – was de aristocratie. Ook deze staatsvorm raakte na verloop van tijd in echter in verval en ontaarde zo in oligarchie. Wanneer ‘(…) het gewone volk gepassioneerd genoeg raakt om zich te ontdoen van de misdaden begaan door hun leiders’ werd de democratie geboren. Ook deze staatsvorm liep echter na verloop van tijd uit op een slechte manier van regeren, in dit geval de ochlocratie, oftewel de heerschappij door het gepeupel. Na afloop van deze fase waarin de staat tot chaos verviel, stonden demagogen op die de macht naar zich toetrokken en begon de cyclus weer van voren af aan:

Dit is de cyclus van constituties, de natuurlijke manier waarop regeringsvormen zich ontwikkelen een gedaanteverwisseling ondergaan en opnieuw beginnen.

In de drie natuurlijke staatsvormen lag dus een inherente zwakte besloten waardoor zij steeds noodzakelijkerwijze vervielen tot hun slechte vorm. De drijvende kracht hierachter was een gebrek aan constitutioneel geheugen. Machthebbers raakten zelfverzekerd en vergaten het lijden dat hun voorgangers hadden moeten ondergaan. Het mag dan ook niet verbazen dat juist de grote bewustheid van de Romeinen van hun oorlogsverleden, hen beter in staat stelde een stabiele Republiek te vormen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Sparta, dat zijn gemengde constitutie niet door lange worstelingen had bereikt, maar deze in principe als door een goddelijke ingeving van Lycurgus in de schoot geworpen had gekregen.
Deze cyclische theorie van politieke evolutie was al eerder opgemerkt door Plato en Aristoteles. Zij hadden echter dit proces, de zogenaamde anacyclosis, volgens Polybius veel te ingewikkeld beschreven. Hij stelde zich dan ook tot doel het in de Historiën zo te beschrijven dat iedereen het kon begrijpen.
Het achterliggende doel van deze staatstheorie was een verklaring geven voor de vorming en ongekende groei van de Romeinse Republiek en daarnaast te voorspellen waar het fout zou kunnen gaan op weg naar haar natuurlijke verval. En dat verval kwam eraan volgens Polybius:

(…) de Romeinse constitutie is een uitmuntend voorbeeld van een systeem waarbij de totstandkoming en groei altijd natuurlijk zijn verlopen en waarbij het verval zich om die reden ook zal voltrekken volgens natuurwetten.

In later tijden werd het werk van Polybius steeds invloedrijker. Het werd daarbij soms letterlijk vertaald naar modernere politieke situaties. Daarvoor moet echter worden gewaakt nu Polybius zijn geschiedenis met een duidelijk doel schreef en alles wat hij daarin beschrijft ook binnen die context moet worden gewaardeerd.
De Engelse historicus F.H. Walbank publiceerde in het najaar van 1943 een artikel in The Classical Quarterly waarin hij uiteenzette dat Polybius zichzelf tegen leek te spreken als hij het over de Romeinse constitutie had. Enerzijds zei hij immers dat het de beste en meest stabiele staatsvorm was, anderzijds zag hij het verval aan de horizon gloren. In dat verband wees Walbank op passages in Polybius waarin hij duidelijke exempla naar voren bracht die duidden op hoogmoed en slecht bestuur aan de zijde van Rome, en die het verval in de hand werkten. Zijn uiteindelijke conclusie was dat de Romeinse constitutie slechts relatief stabiel was, maar dat het nu juist die stabiliteit was die Polybius interesseerde. Maar hoe zag die unieke Romeinse staatsvorm er dan uit?

3: Res publica

Polybius beschreef de Romeinse constitutie (politeia) als een gemengde. Met het begrip constitutie bedoelde hij iets dat breder was dan slechts een grondwet. Het ging om het samenspel tussen gebruiken, volksaard en wetten (nomoi). Binnen dit raamwerk, deze constitutie, speelden alle gebeurtenissen die hij wilde beschrijven zich af.
Volgens Polybius wisten de Romeinen het beste uit de drie goede staatsvormen (monarchie, aristocratie en democratie) te combineren. De lange weg naar deze zogenaamde gemengde constitutie was er voor de Romeinen een die zich kenmerkte door grote tegenslagen en een unieke vastberadenheid deze tegenslagen te overwinnen (hierover later meer). Juist in die continue worsteling lag de sleutel van het succes van de Republiek. Steeds weer putten de Romeinen uit hun deerniswekkende ervaringen om zo de beste keuzes voor de toekomst te maken. Ze leerden van hun fouten en kwamen uit iedere strijd sterker naar voren.

In Boek zes van zijn Historiën geeft Polybius een uitgebreide uitleg over de wisselwerking tussen de verschillende ‘machten’ binnen de Republiek, hun onderlinge verhoudingen en de wijze waarop zij elkaar in balans hielden. Zijn beschrijving begint met de twee – jaarlijks opnieuw gekozen – consuls die grote, maar tijdelijke, macht bezaten. Ze gaven leiding aan de Romeinse legioenen en waren, zolang ze in Rome verbleven, verantwoordelijkheid voor alle publieke zaken. De consuls bepaalden de agenda van de senaat en konden naar eigen goedkeuring het geld uit de staatskas aanwenden. Zo bezien, zo betoogde Polybius, waren het dus net koningen als in de monarchie. De consuls waren echter niet almachtig. Zo hadden ze niets te zeggen over de volkstribunen. De senaat, een uiting van de aristocratische staatsvorm, was uiteindelijk verantwoordelijk voor de benoeming van de consuls en andere hoge functionarissen zoals de censoren. Kortom, de senatoren vormden het kloppend hart van de republiek en hadden in feite het dagelijks bestuur van de stad in handen, alsmede zeggenschap over het buitenlands beleid. Het hele systeem stond of viel echter, vergelijkbaar met de democratie, met de steun van het volk. Niemand kon in een positie worden benoemd zonder de steun en de stem van het volk en uiteindelijk besloot het volk of Rome ten strijde trok. Alle drie de onderdelen van de Romeinse constitutie hadden elkaar nodig om te kunnen functioneren. Zo hielden ze elkaar in balans:

In belangrijke mate kan ieder van de drie componenten van de Romeinse constitutie de andere twee schaden of helpen. Dit stelt het geheel, dat samengesteld is uit deze drie delen, in staat passend te reageren op iedere situatie die ontstaat en dat is wat het tot de best denkbare regeringsvorm maakt.

Gecombineerd met een gedisciplineerd en goed uitgerust leger (waaraan Polybius uitgebreid aandacht aan besteedt) waren de Romeinen in staat in korte tijd (o.a.) Griekenland te veroveren. Daarbij speelde wellicht de eerder besproken geschiedenis van het overwinnen van tegenslagen en nooit opgeven een doorslaggevende rol. Zelfs als de Romeinen hopeloos verslagen leken, bleven ze net zolang door vechten tot de voor onmogelijk gehouden overwinning werd behaald. Een uitstekend voorbeeld van dit Romeinse doorzettingsvermogen is de manier waarop na de slag bij Cannae (216 v. Chr.) – een vernietigende Romeinse nederlaag toegebracht door de briljante Carthaagse generaal Hannibal (247 – 183 v. Chr.) in de Tweede Punische Oorlog – de Romeinen onverbiddelijk de strijd bleven voortzetten. Zoals bekend, dolven de Carthagers uiteindelijk het onderspit.
Wat dit langdurige en bittere blijven strijden betreft: hiertoe waren de Romeinen wellicht beter in staat dan de meeste vijanden waartegen ze vochten, door (onder andere) hun politieke systeem. Hun tegenstanders functioneerden onder een van de andere staatsvormen, meestal de monarchie. Er is betoogd dat monarchieën over het algemeen slechts één groot leger hebben onder leiding van een vorst of vorstin. Is dat leger verslagen dan is de oorlog voorbij. Het Romeinse leger kon echter grote verliezen steeds blijven aanvullen, en daarbij was er niet één centrale leider die verslagen kon worden. In die zin was de republiek dus een veelkoppig monster, een hydra, dat steeds nieuwe legers op de been bracht als er een was verslagen.
De Romeinse constitutie stelde Rome volgens Polybius in staat succesvol te zijn in al haar militaire campagnes; of zij zich nu verdedigde tegen aanvallen van buitenaf, bondgenoten beschermde of gewoonweg oorlogen uitlokte. Tegelijkertijd zou het in zijn beleving zowel de verklaring vormen voor de expansionistische verlangens van de Romeinen als hun ambities wat het stichten van een wereldrijk betreft.

4: Het succes verklaard?

Vele auteurs hebben zich sinds Polybius gebogen over het succes van de late Romeinse Republiek. Allen hebben zich in grote mate gebaseerd op de Historiën van Polybius – de belangrijkste bron over dit tijdperk. Let wel: natuurlijk heeft ook Polybius’ beroemde opvolger Livius (59 – 17 na Chr.) over deze periode geschreven, maar hij baseerde zich daarbij op het werk van zijn voorganger.
In 1968 publiceerde de Australische oudheidkundige Ernst Badian een economisch gefundeerde theorie over het ten onder gaan van de Romeinse republikeinse staatvorm in zijn verzamelde lezingen Roman imperialism in the late Republic. Opvallend is dat hij aan leek te sluiten bij een idee dat al door Polybius werd geopperd, namelijk dat verval ook de gemengde constitutie van de Romeinen trof. De senaat trok steeds meer macht naar zich toe en de financiële belangen van senatoren zouden de overhand hebben gekregen in het vaststellen van het buitenlandse beleid van de Republiek, hetgeen een steeds agressiever expansionistisch beleid tot gevolg had.
Een kleine tien jaar later verscheen War and imperialism in republican Rome (1985) van de hand van de Engelsman William Harris. Hij zette in zijn werk uiteen hoe de Republiek, geleid door een kleine groep aristocratische families, rijkelijk vertegenwoordigd in de senaat, werd gedreven door een onderlinge strijd om eer. Aangezien de consuls maar voor een jaar werden benoemd, hadden ze beperkt de tijd om eer en roem voor hun familienaam te vergaren. Harris postuleert dat de Romeinen om die reden oorlogen uitlokten. Zo werden de consuls in staat gesteld om zegerijke overwinningen, en bijbehorende triomftochten, te behalen. De motor voor de snelle expansie van Rome zou dus zijn gelegen in een eercompetitie in aristocratische kringen.
In 2006 verscheen onder de titel Mediterranean anarchy, interstate war and the rise of Rome een studie van de Amerikaanse hoogleraar Arthur Eckstein. Hierin maakte Eckstein een analyse van het Middellandse Zeegebied in de derde en tweede eeuw voor Christus aan de hand van moderne opvattingen over internationale betrekkingen. Als door een natuurwet gedreven, waren staten in zijn visie met elkaar in competitie tot een evenwicht werd bereikt, waarin een klein aantal supermachten oppermachtig was. Als dat evenwicht werd verstoord, ontstond opnieuw strijd waarbij bepaalde staten triomfeerden en andere ten onder gingen. Rome wist zich in dat ‘spel’ op te werken tot de positie van supermacht zonder enige serieuze concurrentie.
In het geval van Rome raakten de internationale machtsverhoudingen rond 220 v. Chr. uit balans, dit komt overeen met de beschrijving die Polybius van die situatie geeft. Rond dat jaar bestegen namelijk Philippus V (221 – 179) van Macedonië, Antiochus III (223 – 187) van het Seleuciden-rijk en Ptolemaeus IV (221 – 205) van Egypte de troon. Antiochus begon aan een opmars en Philippus verbond zich aan hem door middel van verdragen en creëerde gestaag een aanzienlijk Antigonidisch machtsblok. Ptolemaeus dreigde ondertussen onder de voet te worden gelopen, waardoor ook een nieuwe Seleucidische supermacht zou ontstaan. In die consternatie resteerde voor Rome, door schade en schande wijs geworden, niets anders dan in te grijpen om haar eigen ondergang de pas af te snijden – volgens Eckstein.
Eckstein greep dus terug op de analyse van Polybius, die in zijn visie een eind op de goede weg was geweest met zijn verklaringen voor de Romeinse opkomst en het Romeinse succes. In ieder geval gebruikten beiden de onderlinge verwevenheid van supermachten in deze periode als basis voor hun theorieën. Met name wanneer hij uitwijdt over de interstatelijke verhoudingen in de Hellenistische wereld geeft Eckstein ruim baan aan Polybius’ politieke analyse: het systeem was voorbestemd om tot onafgebroken conflicten te leiden.
Uiteindelijk komt Eckstein dan ook tot de conclusie dat in een wereld waar oorlog en strijdlust aan de orde van de dag waren, Rome niet zo uitzonderlijk was door haar uitbreidingsdrang of agressiviteit. De andere ‘staten’ vertoonden iets soortgelijks. Toch had Rome succes en haar concurrenten, op de lange termijn, niet. De oplossing van dit vraagstuk zocht Eckstein, wederom in navolging van Polybius, in de relatieve stabiliteit van de Romeinse Republiek met haar gemengde constitutie. Waar andere staten stonden of vielen met het succes van een vorst, was Rome door haar staatsvorm, waarin geen ruimte was voor slechts een enkele absolute machthebber, bestand tegen nederlagen.

CONCLUSIE

Polybius geeft in zijn Historiën een gedegen overzicht van de werking van de late Romeinse Republiek. Gesmeed in het ijzer van voortdurende oorlogsvoering ontwikkelde Rome een gemengde constitutie die de beste elementen van drie ‘goede’ staatsvormen, zijnde monarchie (de consuls), aristocratie (de senaat) en democratie (het Romeinse volk), combineerde. Het samensmelten van die drie staatsvormen tot een gebalanceerd en solide geheel voorkwam dat hun inherente zwaktes de kop op staken. Hierdoor vervielen zij niet in hun ‘kwade’ varianten, respectievelijk: tirannie, oligarchie en ochlocratie. Dit maakte de Republiek tot een stabiele staat. Daarbij verschilde Rome van de andere grootmachten uit haar tijd die vaak afhankelijk waren van een sterke leider, die tevens slechts één groot leger tot zijn beschikking had. Indien dit leger werd verslagen, was de oorlog direct verloren. De Romeinen konden echter hun legers blijven aanvullen, waardoor zij lastig waren te verslaan. Bovendien: de sterke leider was een centraal figuur dat kon worden verslagen op het slagveld, hetgeen evenzo resulteerde in een nederlaag, terwijl de Romeinen de handicap van slechts een enkele opperbevelhebber overkwamen door de aanstelling van twee consuls (die zelfs in geval van sterfte zonder heftige consequenties konden worden vervangen of opgevolgd).
Toch voorzag Polybius ook het uiteindelijke verval van de Romeinse Republiek als de Romeinen zich te buiten zouden gaan aan te veel zelfgenoegzaamheid en hun traditionele waarden zouden verwaarlozen of verloochenen. Sterker nog, deze ondergang lag besloten in zijn cyclische theorie van opkomst en verval, waartegen zelfs het bestendige Romeinse Rijk niet was opgewassen. Het einde van de Republiek zou teweeg worden gebracht, en daarmee zou de anacyclosis opnieuw aanvangen. Het verloop van de Romeinse geschiedenis heeft Polybius gelijk gegeven. Zo’n vijftig jaar na zijn dood was de Republiek zodanig in verval geraakt dat een nieuwe sterke machthebber de (feitelijke) alleenheerschappij over het Romeinse Rijk kon opeisen. Immers, hoewel Julius Caesar (100 – 44 v. Chr.) nooit en te nimmer zichzelf als koning zou bestempelen, schoven vele van zijn tijdgenoten hem dit predicaat – en de bijbehorende ambities – in de schoenen. Later bleek dit een beschuldiging te zijn die in zijn opvolger Augustus werd bewaarheid, en waarmee de cyclus een nieuwe aanvang maakte, die op zijn beurt uiteindelijk tot het definitieve einde van de Romeinse Republiek leidde. Kortom, volgens Polybius zouden de Romeinen de lofrede van Foqué op de democratie niet kunnen waarderen: hun gemengde constitutie was resistenter dan de eenzijdige democratie en daardoor allesbehalve een ‘onrustig bezit’.

LITERATUURLIJST

Badian, E. Roman Imperialism in the Late Republic (Oxford 1968).

Balot, R. ‘Polybius’ advice to the imperial Republic’, in: Political Theory 38.4. (2010) aldaar 483-509.

Eckstein, A.M. Mideterranean anarchy, interstate war and the rise of Rome (Berkeley 2006).

Errington, R.M. A History of the Hellenistic world. 323-30 BC (Malden 2008).

Harris, W.V. War and imperialism in Republican Rome. 327-70 BC (Oxford 1985).

Kramer, L. en Sarah Maza, A companion to Western historical thought (Malden 2006).

H. Myers, A., ‘Teaching History in the Backyard’, The History Teacher, 35.4 (2002) 455-464.

Walbank, F.H. ‘Polybius on the Roman constitution’, in: The Classical Quarterly 37.3/4 (1943) 73-89.

Waterfield, R. Polybius. The histories (Oxford 2010).

Berichten gemaakt 1236

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven