Thomas van Neerbos: De kleren van de keizer

Thomas van Neerbos

Samenvatting

Stabiel is anders. Op het oog genieten de Romeinse keizers een ijzersterke positie. Ze beheersen alle functies van de staat en het leger. Oppositie kennen ze niet, hun macht is onbeperkt en ze kunnen zich omringen met alle pracht en praal van de wereld. Toch is dit allemaal schijn, net als de nieuwe kleren van de keizer in het sprookje van Andersen. Door nauwkeurig de regeringen van alle Romeinse keizers na te gaan, heeft Thomas van Neerbos laten zien hoe vluchtig de macht van de keizer was. Want geen enkele keizer wist met zekerheid wie zijn opvolger zou zijn en evenmin uit welke hoek en wanneer deze opvolger zich zou aandienen.

Download de PDF

Thomas van Neerbos (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

Er was eens een keizer die zo ijdel was dat hij zich wel zeven keer per dag verkleedde om zichzelf vervolgens uren voor de spiegel te bewonderen. Hij was altijd op zoek naar de zeldzaamste stoffen. Op een dag kwamen er twee heel bijzondere kleermakers in het paleis, die in staat waren om kleding te maken van een weefsel dat alleen door intelligente mensen kon worden gezien. De ijdele keizer nam hen meteen in dienst. De twee kleermakers trokken zich terug in een speciaal voor hen ingerichte torenkamer en gingen aan de slag.
Na een aantal weken stuurde de keizer één van zijn dienaren naar de torenkamer om te zien of het werk al vorderde. De kleermakers waren druk in de weer en lieten de man zien wat zij al hadden gemaakt. De arme man zag helemaal niets, maar omdat hij bang was zijn baan te verliezen als zou blijken dat hij niet slim genoeg was om de stof te zien, deed hij maar net alsof. Aan de keizer vertelde hij dat het pak werkelijk prachtig werd. Een tweede dienaar, die een week later werd gestuurd, verging het niet beter. Ook hij zag helemaal niets. Een paar weken later moest de keizer zelf komen om te passen. Net als zijn dienaren zag hij geen stof en al helemaal geen pak! Maar ook hij liet niets merken. In zijn onzichtbare kleren stond hij voor de spiegel te draaien en ondertussen vroeg hij zich af of hij wel geschikt was om keizer te zijn, nu bleek dat hij daar misschien wel veel te dom voor was.
Een aantal dagen later was de kleding klaar en de keizer besloot om een grootse tour door de stad te maken in zijn nieuwe kostuum. Toen de keizer uitreed stonden er veel mensen langs de route te kijken, want iedereen was benieuwd naar de bijzondere stof. Alle toeschouwers riepen dat ze de kleding prachtig vonden, want niemand wilde toegeven dat hij eigenlijk niets zag. Maar een klein jongetje, dat op de schouders van zijn vader zat, riep: ‘Kijk eens pap, de keizer zit helemaal in zijn blootje!’ Nu durfden anderen ook toe te geven dat ze de stof niet zagen en na enige tijd stond iedereen te lachen om de keizer, die bloot in zijn koets zat.

1: HET KEIZERSCHAP VAN BINNENUIT

Tegenwoordig is ‘De Kleren van de Keizer’ een uitdrukking voor een dwaze gewoonte of beslissing die iedereen afkeurt, maar waartegen niemand protesteert uit angst om tegen het collectief en haar leiders in te gaan. Vermoedelijk gold dit ook voor het Romeinse volk en haar keizers. Er was een bepaald systeem dat slecht werkte, maar het kwam niet in mensen op om het systeem te veranderen. Verder waren misschien de Romeinse keizers ook wel praalzieke heersers die weinig anders deden dan zoeken naar manieren om hun tijd te doden.
Naar mijn mening is het keizerschap nooit veel meer geweest dan een idee: een idee dat nooit helemaal is verdwenen en machtige mannen door de eeuwen heen heeft betoverd. Van een echt systeem is nooit sprake geweest. Dit werkstuk is geschreven vanuit het perspectief van het kleine jongetje dat ziet dat het keizerschap eigenlijk niets om het lijf heeft. De stelling is dat het keizerlijk systeem een non-systeem is. Het functioneert niet omdat het niet hoeft te functioneren. De keizer en zijn hofhouding hebben weinig tot niets te maken met het regeren van het rijk. De verschillende argumenten voor deze stelling zijn in te delen in twee categorieën. De eerste categorie bestaat uit aanmerkingen op het keizerschap zelf en de inhoud daarvan, als het ware van binnenuit. De tweede categorie argumenten heeft betrekking op de omgeving van de keizers en de rest van het bestuur, als het ware van buitenaf.
Het eerste hoofdstuk zal de argumenten behandelen die betrekking hebben op het keizerschap zelf. Ten grondslag aan dit hoofdstuk ligt het onderzoek dat is verricht naar het keizerlijk systeem. Er is zo veel mogelijk informatie over zo veel mogelijk keizers in een tabel te geplaatst. Het resultaat is een overzicht van honderd keizers, de manier waarop ze aan de macht zijn gekomen en hoe dit is verlopen. De tabel is in de bijlage te vinden. Vervolgens zal in het tweede hoofdstuk de categorie argumenten behandeld worden die betrekking heeft op de omgeving van de keizers en het bestuur. Dit hoofdstuk is deels ook gebaseerd op de tabel, maar met name op verschillende boeken over het Romeinse keizerrijk en mijn eigen ideeën en vermoedens. Na het behandelen van de twee categorieën geef ik in het derde hoofdstuk aan waarom ik denk dat het systeem toch bleef bestaan. Deze vraag wordt zowel van binnenuit beantwoord, vanuit de keizers, als van buitenaf, vanuit het volk.

Dit essay moet gezien worden als een verkennend onderzoek naar een nieuw onderwerp. Ik had niet de tijd, het materiaal of de kennis om dit onderzoek helemaal op de juiste manier uit te voeren. Toch is het gelukt door de combinatie van systematisch onderzoek en literatuuronderzoek interessante gegevens af te lezen die een heleboel duidelijk maken over het functioneren van het keizerschap. 

Om de inhoud van het keizerschap te behandelen zullen de volgende aspecten aan bod komen: de benoeming, de functievereisten, de capaciteiten van de keizers, de mate waarin zij hun eigen beleid bepaalden, de duur van het keizerschap en het feit dat keizers niet werden afgerekend op hun daden.

Er was geen vaste vorm van benoeming in het Romeinse Keizerrijk. Rodgers zegt hier het volgende over:

Een cruciale zwakte van het Romeinse Rijk is het gebrek aan een geaccepteerd opvolgingssysteem. Monarchieën zijn gewoonlijk over-erfbaar. Theoretisch gesproken was het rijk geen monarchie, maar keizers buitten het dynastieke sentiment zo vaak mogelijk uit, zelfs als ze rampzalig slechte erfgenamen hadden.

Een voorbeeld hiervan staat in het boek van Stephen Mitchell. Er werd beweerd dat Constantijn de kleinzoon van Claudius Gothicus was om zijn positie ten opzichte van andere aspirant-keizers te versterken. ‘The rivals for power played the old game of dynasty politics for all it was worth.’
Uit de tabel blijkt dat keizers op verschillende manieren werden benoemd. Sommige keizers werden benoemd door hun leger, anderen door de pretoriaanse garde en weer anderen benoemden zichzelf. Van de twintig keizers die door poppenspelers, het volk of zichzelf werden gekozen werden er maar drie ‘goede’ keizers, volgens de toen geldende normen (figuur 1).

Dit had waarschijnlijk te maken met respectievelijk verschillende belangen, weinig ervaring en slechte smaak. In de praktijk was geen benoeming hetzelfde. Hierdoor kon in theorie iedereen keizer worden en dat zorgde voor een oncontroleerbare situatie. Alle keizers moesten voortdurend op hun hoede zijn voor usurpatoren en opvolgers.
Uit de geschiedenis blijkt dat er niet een bepaald profiel was waar een keizer aan moest voldoen. Soms werd er gezocht naar een familielid van een eerdere keizer, soms naar een kundig militair. Vaak lijkt er echter geen enkel verband te bestaan tussen de vaardigheden van een keizer en de rol die hij zou moeten vervullen. Een voorbeeld hiervan is keizer Julianus:

Als 24-jarige student filosofie in Athene had Julianus geen politieke of militaire ervaring. Hij onderscheidde zich slechts door zijn inktvingers en ouderwetse baard toen zijn verre neef Constantius II hem in 355 na Christus, vroeg om als Caesar het westelijk rijksdeel te besturen.

In de tabel wordt niet vermeld wat keizers deden voordat ze keizer werden, het is dat het niet alleen militairen en bestuurders betrof. Verder blijkt dat Romeinse keizers onervaren waren. Ik ben niet streng geweest in het veronderstellen van ervaring bij de keizers en toch had vijfendertig procent deze niet (figuur 2). Dit gegeven zegt iets over het systeem waar zij deel van uitmaakten.

Soms waren keizers te jong om welke ervaring dan ook te hebben opgedaan. In de tabel is terug te vinden dat er elf heersers zijn geweest die jonger dan vijftien jaar oud waren. Geen van deze keizers had relevante ervaring, en slechts twee van hen waren populair en werden uiteindelijk goede keizers. Er waren eveneens twee van deze jonge heersers die een natuurlijke dood stierven. Dit waren niet dezelfde als de populaire, goede keizers. Enkele keizers waren te oud om nog tot grote daden te komen. Onder de elf keizers die meer dan zestig jaar oud waren bij hun benoeming waren slechts drie goede keizers. Ondanks hun gevorderde leeftijd stierven slechts drie van hen een natuurlijke dood. Ook in dit geval waren dat niet uitsluitend de goede keizers (figuur 3).

Uit de tabel blijkt dat slechts weinig keizers populair waren bij het volk of het leger. Er waren er ook niet veel die door zowel klassieke als moderne historici als goede keizers worden gezien. Lang niet alle goede keizers waren populair (figuur 4 en 5). Dit heeft er volgens mij mee te maken dat het volk geen idee had van haar eigen belangen, hierover handelt het derde hoofdstuk.

Zelfs in de tijd waarin de keizer nog zetelde in Rome en het altijd duidelijk was wie de keizer op een bepaald moment was, is het onduidelijk wat een keizer eigenlijk deed. Het is de vraag of alle beslissingen die aan de verschillende keizers zijn toegewezen ook door die mannen zijn genomen. Rodgers vertelt dat ‘hoewel Marcus Aurelius zijn zoon had voorbereid op zijn keizerlijke rol, Commodus al spoedig lastige openbare plichtplegingen ontdook en regeerde via opper-machtige gunstelingen’. Van verschillende keizers blijkt duidelijk uit de tabel en verschillende beschrijvingen dat ze niet zelfstandig regeerden. Ze waren te jong of met andere dingen bezig. Sommigen waren compleet in de macht van familieleden of raadgevers. Bij de laatste keizers is dit vrij duidelijk. Zij werden aangewezen en afgeserveerd door de Germaanse generaals die in de tabel poppenspelers zijn genoemd.
Het keizerschap duurde over het algemeen niet lang. Al bevestigen enkele uitzonderingen de regel. De tabel geeft niet altijd een goed beeld van de realiteit omdat sommige keizers hun zoons al tot keizer uitriepen terwijl ze zelf nog aan de macht waren. Ook werden er door de onduidelijke opvolgingsregels vaak meerdere keizers tegelijk uitgeroepen. Desondanks waren zestig van de honderd voor dit onderzoek bekeken keizers minder dan vier jaar aan de macht (figuur 6).

Vijfendertig van deze keizers maakten zelfs het eerste jaar niet vol. Zij regeerden dus korter dan alle moderne presidenten en regeringen en veel korter dan andere keizers en koningen in die tijd. Deze regeerden vaak tot ze een natuurlijke dood stierven. In de korte periode dat de Romeinse keizers aan de macht waren, was het hoogstwaarschijnlijk onmogelijk grote veranderingen of nieuwe wetten door te voeren. Maar misschien was hier ook wel helemaal geen behoefte aan.

In augustus 423 stierf Honorius, waarschijnlijk aan waterzucht of longoedeem. Over zijn regeeractiviteiten valt weinig positiefs te melden. Hij was als kind op de troon gekomen, is altijd kind gebleven en bleef afhankelijk van de adviezen van anderen. Hij was een zwakke persoonlijkheid, die werd beheerst door angst en moeilijke taken uit de weg ging. Hoewel hij moest toezien dat Rome werd geplunderd, dat gebieden verloren gingen en dat een aantal troonpretendenten hem het leven moeilijk maakte, heen hij bijna dertig jaar op de troon weten te blijven. Er zijn betere keizers geweest die een slechter lot hebben getroffen.

Uit de tabel blijkt dat van de dertig keizers die niet ervaren, populair of ‘goed’ waren er toch tien waren die het langer dan acht jaar uit wisten te houden. Van de vierentwintig keizers die al deze eigenschappen wel hadden, waren dat er ook tien (figuur 6). Hiermee wil ik zeggen dat keizers totaal niet werden afgerekend op hun daden. Dit blijkt ook uit de manier waarop de keizers omkwamen. Van de achtentwintig goede en populaire keizers werden er vijftien vermoord of pleegden uit voorzorg zelfmoord. Van de zesenvijftig keizers die niet goed en niet populair waren kwamen er toch nog tien op natuurlijke wijze om (figuur 7). De keizers zelf waren hier blijkens de bekende uitspraak van Septimus Severus: ‘Vermijd tweespalt, maak de soldaten rijk en bekommer je niet om anderen’ ook van op de hoogte.


2: DE INVLOED VAN DE OMGEVING OP HET KEIZERSCHAP

Het tweede hoofdstuk gaat over de omstandigheden rond de keizer. Er was veel geweld aan het hof, naast de keizers waren de senatoren en het volk hier de dupe van. Zij hadden weinig tot niets in te brengen. Het leger had enorm veel macht. Ondanks of misschien wel dankzij deze situatie bleef het lokale bestuur in stand. Het rijk werd geregeerd.
Een van de redenen dat de keizers van het Oost-Romeinse Rijk buiten beschouwing zijn gelaten is het feit dat het er in Constantinopel anders aan toe ging dan in Rome. ‘Zulke hofcomplotten waren in het westen erger dan in het oosten.’ In Rome heerste sinds het begin van de keizertijd het credo: ‘de keizer is dood, leve de keizer’. Zevenenzestig van de honderd keizers uit de tabel werden vermoord of pleegden uit voorzorg zelfmoord. De meeste van die zevenenzestig heersers werden omgebracht door hun opvolger. Ook kwam het regelmatig voor dat ze werden vermoord door hun directe omgeving die dacht met een nieuwe keizer beter af te zijn (figuur 8).

Fik Meijer geeft daar twee voorbeelden van met betrekking tot de keizers Trebonianus Gallus en Aemilianus:

Zij keerden zich tegen hun keizer en doodden hem en zijn zoon, in de vaste overtuiging dat de nieuwe keizer hen rijkelijk zal belonen. … De soldaten, die kort daarvoor nog zo enthousiast over Aemilianus waren geweest, lieten hem vallen en vermoordden hem, ofwel omdat hij hen niet voldoende had beloond, of omdat ze meer vertrouwen stelden in de kwaliteiten van Valerianus.

Keizers werden ook geregeld vermoord door familie of handlangers daarvan. De zoon van de eerder aangehaalde Septimius Severus, Caracalla, vermoordde bijvoorbeeld zijn broer Geta terwijl deze in de armen van hun moeder lag. Volgens sommige schrijvers waren de latere keizers onverschrokken soldaten die waar mogelijk de landsgrenzen verdedigden. In dezelfde tijd werden de legers echter net zo vaak gebruikt om de onderlinge strijd om de macht en het keizerschap uit te vechten. De heilige Hiëronymus uit Bethlehem zei het volgende in 396 na Christus: De Romeinse wereld gaat ten onder […] de onderlinge gevechten kosten ons meer dan die tegen onze vijanden. Vanuit deze wetenschap is het moeilijk voorstelbaar dat keizers zich voldoende bezig konden houden met het bestuur van het rijk. De keizer had alle macht maar de handen waren hem tegelijkertijd gebonden, zoals we verder in dit hoofdstuk zullen zien. Weer vat Septimius Severus het goed samen: Ik ben alles geweest en het was allemaal voor niets.
Het volk en de senaat hadden wat betreft het keizerlijk systeem geen enkele macht. Het volk heeft precies twee keer ingegrepen zoals te zien is in de tabel. Het benoemde Gordianus l en het vermoordde Petronius Maximus. De senaat had blijkens de tabel een goede hand bij het kiezen van keizers maar mocht jammer genoeg niet vaak zelf de beslissing nemen. De senaat bekrachtigde af en toe een keuze van bijvoorbeeld de pretorianen of het leger, maar had feitelijk niets te zeggen. De senaat had overigens vermoedelijk wel een belangrijk aandeel in het feitelijk bestuur van het rijk. Veel senatoren of familieleden van senatoren waren welgestelde kooplieden en landeigenaren die aardig wat te zeggen hadden in het plaatselijk bestuur.

In the fourth century cities were still nominally governed by local landowners, who represented local interests. During the fifth and sixth centuries this form of constitutional civic government was replaced by a more patriarchal system, in which power was largely monopolized by imperially nominated officials, estate-owning grandees, or bishops.

Het Romeinse leger had enorm veel macht. Dit blijkt duidelijk uit de tabel: de soldaten en pretorianen kiezen samen zevenendertig keizers en ze brachten er minstens zoveel om het leven. Veel keizers waren eerst onderdeel van de pretoriaanse garde of het leger. Het leger was een van de weinige onderdelen van de samenleving waar de keizers zich noodgedwongen mee bezighielden. Imperator betekent letterlijk: triomferende opperbevelhebber. Het leger werd zowel gebruikt voor de voortdurende strijd aan de grenzen als voor de voortdurende strijd om de troon.

The history of the Roman state in late antiquity was forged in an environment of warfare, battle, and military activity. It has been estimated that more than two-thirds of the annual state budget, the income derived from taxation, tribute, and the lease of imperial lands, was expended on soldiers wages and benefits, on supplying and equipping the armies, and maintaining the military infrastructure. … The Roman army was overwhelmingly the most important component of the Roman state.

Veel keizers buiten de periode 235 tot 284 na Christus voldeden aan de definitie van soldatenkeizer. Deze door historici zo verafschuwde, door soldaten gekozen keizers deden het overigens beter dan de door voorgangers gekozen keizers.
Ondanks de hierboven beschreven chaos aan het hof en het voortdurende reizen van de verschillende hofhoudingen werd, zoals René van Royen zegt, de post gewoon rondgebracht. Zoals in het eerste hoofdstuk al betoogd is, had de keizer niet veel te maken met de regering. Sommige zeer belangrijke ontwikkelingen deden zich voor onder incapabele keizers. Op veel van deze ontwikkelingen had de keizer nauwelijks invloed, zelfs al had hij dat gewild. Jaap ter Haar zegt hierover:

De geschiedschrijvers hebben meestal het oog op Rome gericht, op het hof en de legers. Dikwijls hebben zij sombere tonen laten horen over corruptie en verderf. Doch achter deze gevel van regering en rijk is het eigenlijke leven van de bevolking, met zijn arbeid en duizenden dagelijkse dingen, gewoon doorgegaan.

Ter Haar zegt ook dat:

De groei van het ambtenarenapparaat zich steeds sterker doet voelen; zij drukt als een loodzware last op de samenleving. De keizer heet almachtig te zijn: uit zijn naam wordt alles gedaan. Doch zelfs de keizer komt machteloos tegenover de vorming van de bureaucratie, de talloze reglementen en voorschriften te staan. Vanuit zijn glorieuze paleis in Rome kan hij weinig anders doen dan de vlotlopende regeringsmachine laten draaien. Die moet wel draaien, even als ook het schattenverslindende leger in stand moet worden gehouden…

Hoe dit systeem werkt, is mij nog niet geheel duidelijk. Ik denk dat de keizers daadwerkelijk invloed hadden op het deel van het leger dat onder hun directe bevel stond en hun hofhouding. Indirecte macht hadden ze via de dreiging van anderen, hun spionnen en het geld van de schatkist.
Waarschijnlijk hebben veel schrijvers van boeken over het Romeinse Rijk wel door dat er iets niet helemaal klopt, ondanks het feit dat ze hun boek ophangen aan het leven van de verschillende keizers. Misschien is dit scheve beeld ontstaan omdat de klassieke schrijvers zich eigenlijk uitsluitend met de keizers bezighielden. Hierdoor konden latere historici bijna niet anders dan hierop voortborduren. Toch blijkt soms dat ook deze schrijvers mijn vermoedens delen, getuige een groot aantal van de citaten in dit essay. Gibbon zegt in zijn boek: ‘Na een ongeveer veertig jaar durende oorlog, die werd begonnen door de domste, voortgezet door de losbandigste en beëindigd door de bangelijkste van de keizers, was het grootste deel van het eiland aan het Romeinse juk onderworpen.’
En Mitchell schrijft: ‘Law codes and official lists create an idealized view of the Roman Empire, as it was conceived by lawyers, bureaucrats, and perhaps even emperors.’

3: DE INSTANDHOUDING VAN HET KEIZERSCHAP

In dit hoofdstuk wordt een poging gedaan om te concluderen waarom het systeem van de keizers bleef bestaan ondanks de in voorgaande hoofdstukken aangevoerde argumenten. Ten eerste is het de vraag waarom mannen na al de slechte ervaringen van hun voorgangers nog steeds keizer wilden worden en vervolgens waarom het volk dit bleef accepteren.

Fik Meijer verbaast zich erover dat er altijd mannen waren die keizer wilden worden ondanks het feit dat deze vaak binnen korte tijd en op vervelende wijze aan hun einde kwamen. Vermoedelijk had dit in veel gevallen te maken met de macht die het keizerschap uitstraalde. In sommige gevallen werd de keizer gedwongen het keizerschap te aanvaarden. Jonge keizers hadden natuurlijk weinig in te brengen, maar ook volwassen militairen konden soms hun verplichtingen niet ontlopen.
Het moet voor deze keizers vaak duidelijk zijn geweest dat ze het niet lang uit zouden houden op de troon. Het is bekend dat verschillende personen uit de oudheid nadrukkelijk bezig waren met hun nalatenschap. Caesar zou gehuild hebben toen hij op zijn drieëndertigste in tegenstelling tot Alexander de Grote nog niets bereikt had. Didius Julianus was eveneens bezig met zijn illustere voorgangers, het is voor te stellen dat Julianus het keizerschap slechts kocht om zijn naam in de geschiedenisboeken te vereeuwigen. Door de beperkte interesse van de geschiedschrijvers zijn zelfs de meest obscure usurpatoren in die opzet geslaagd. Al hun namen zijn bekend gebleven, vaak zonder enige relevante of zelfs algemene informatie over die periode.
De laatste reden voor het in stand houden van het keizerschap is waarschijnlijk de gewoonte. Er moest een keizer zijn, wie het werd was van ondergeschikt belang. Wanneer het gevraagd werd, werd er verder ook niet over nagedacht, het werd gewoon gedaan: ‘De keizer is dood, leve de keizer!’

Het is in onze samenleving nauwelijks voorstelbaar hoe een mens zich voelt als hij overheerst en onderdrukt wordt. Er was bij het volk wat betreft de keizers sprake van angst en acceptatie. Angst voor willekeur en zeer strenge straffen en een acceptatie van het gezag dat we nu niet meer kennen. Gibbon zegt hierover het volgende: ‘In de Romeinse wereld was de gehoorzaamheid uniform, vrijwillig en duurzaam’. Mensen vroegen zich niet af welke invloed ze konden uitoefenen, maar deden blind wat er van ze verwacht werd. Het gezag van de keizers was ondanks hun vaak gebrekkige persoonlijke capaciteiten absoluut. ‘As the emperors themselves retreated into the seclusion of the palace, their authority derived not from individual charisma and presence, but from the immanent sacral and institutional power of their office.’ Dit onfeilbare gezag kwam mede voort uit het gezag van de twee initiators en naamgevers van het systeem der keizers, Julius Caesar en Octavianus. Het volk had ontzettend veel respect voor Julius Caesar door zijn succesvolle oorlogen in Gallië en zijn overtuigende propaganda. Octavianus regeerde zo lang dat veel Romeinen zich na zijn dood al niet meer konden herinneren hoe het was toen Rome nog een republiek was. Door het respect voor Julius Caesar en het lange en succesvolle keizerschap van Octavianus ontstond er gewenning en geloof in het systeem.
Het grote respect kwam onder meer tot uiting in de door keizers zorgvuldig aangewakkerde keizercultus. De keizers zelf staan vrij sceptisch tegenover deze vergoddelijking van hun persoon: ‘ … Toch eisen ook zij deze ceremonie als teken van trouw aan keizer en Rijk. Tempeldienst en offers zijn ook heilig voor hen: de machtigste middelen om de geest van het volk in eerbied en onderdanigheid te binden.’
De laatste reden voor het feit dat het volk niet ingreep is de ‘mob-mentality’ welke uit diverse bronnen naar voren komt. Het volk dacht niet na, het hield zich slechts bezig met het vervullen van behoeften en het bejubelen van iedereen die daarvoor ook maar enigszins in aanmerking kwam. ‘Niets is zo veranderlijk als de volksgunst. Hetzelfde volk van Rome dat zo hartstochtelijk had gebeden voor Otho toen hij naar het noorden vertrok, bejubelde nu Aulus Vitellius als de nieuwe heerser.’ Een ander goed voorbeeld hiervan is het verhaal van twee groepen supporters van de paardenrennen die zich tegen de keizer keerden maar zich na een aantal slimme leuzen van de lijfwacht van de keizer weer op elkaar stortten. Het volk was eenvoudig te beheersen.

CONCLUSIE

De stelling is dat het keizerlijk systeem een non-systeem was. Het functioneerde niet omdat het niet hoefde te functioneren. De keizer en zijn hofhouding hadden weinig tot niets te maken met het regeren van het rijk. Eerst is aangetoond dat het systeem geen vaste regels had voor benoeming en opvolging, vervolgens liet ik aan de hand van de tabel zien dat er door de gebrekkige capaciteiten van de keizers, de zeer korte regeerduur en overige omstandigheden geen sprake kon zijn van echt regeren. In het tweede hoofdstuk is aangetoond dat het volk en de senaat nauwelijks hadden met betrekking tot de keizers, het leger des te meer. Het leger heeft vanaf het begin van de keizertijd enorm veel invloed op de keizers en levert zelf ook een zeer groot aantal keizers. Toch wordt het rijk gewoon bestuurd, ongeacht de capaciteiten van de keizer. In het tweede hoofdstuk behandelde ik ook kort de citaten die mijn stelling ondersteunen. In het laatste hoofdstuk beantwoordde ik de vraag waarom het systeem blijft bestaan. Kennelijk had het systeem toch een bepaalde functie. Zowel de keizer als het volk hebben zich in een periode van bijna vijfhonderd jaar blindgestaard op een functie die het rijk vertegenwoordigde maar weinig te maken had met het dagelijks bestuur. Dit onderzoek is geschreven vanuit een ander perspectief. Het perspectief van het kleine jongetje die niet gelooft niet in sprookjes, maar die kijkt naar wat er nu eigenlijk echt te zien was: een rijk dat functioneerde, ongeacht de keizer.


LITERATUURLIJST

Andersen, H.C.. Sprookjes van Andersen. Haarlem (1975).

Gibbon, E.. Herfsttij en ondergang van het Romeinse rijk. (Alphen, Atrium 1993).

Ter Haar, J. en K. Sprey, Het Romeinse Keizerrijk. (Baarn, Callenbach 1997).

Meijer, F.. Keizers sterven niet in bed. (Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep 2006).

Mitchell, S.. A History of the Later Roman Empire. (Oxford, Blackwell Publishing Ltd 2007).

Rodgers, N., De opkomst en ondergang van het oude Rome. (Utrecht, Veltman Uitg. 2005)

Woolf, G., Becoming Roman. (Cambridge, Cambridge University Press. 1998)

Ammianus Marcellinus, Res Gestae
Anonymus Valesianus
Aurelius Victor, Liber de Caesaribus
Cassius Dio, Romeinse Geschiedenis
Eumenius, Oratio pro instaurandis scholis
Eusebius, Leven van Constantijn
Herodianus, Historiën
Lactantius, De dood van de vervolgers
Johannes van Antiochië
Jordanes, Getica en Historia Romana
Plutarchus, Vitae Parallelae
Quintilianus, Institutio oratoria
Scriptores Historiae Augustae
Socrates Scholasticus, Kerkgeschiedenissen
Suetonius, Levens van de keizers
Tacitus, Jaarboeken en Historiën
Zonaras, Romeinse geschiedenis
Zosimus, Nieuwe Historiën

Berichten gemaakt 1235

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven