door Marijn Vanhoutven
Zaterdag 5 juli 2014. België verliest op het WK in de kwartfinale van Argentinië. Verslagenheid in het ganse land en dubbele gevoelens op het festivalterrein van Rock Werchter, waar ik me op dat moment bevind. Argentinië zou in de halve finale Nederland treffen. “Zolang Nederland het WK maar niet wint”, verklaren verscheidene van mijn landgenoten. Ik moet toegeven dat ik me ook niet aan die gedachte kon onttrekken. België en Nederland hebben op het gebied van voetbal – vooral in België – een zekere haat-liefdeverhouding. Hoe dat komt, is niet geheel duidelijk: het lijkt bijna een fait accompli. Voor mij persoonlijk creëert het soms wel enige spanning met mijn vriendin die een Nederlandse vader heeft. Hoe komt het dat Nederland en België in de ogen van vele Belgen op het vlak van voetbal niet goed kunnen samengaan?
Nederland en België kenden nochtans een gezamenlijke geschiedenis tot laat in de zestiende eeuw (en ook nog even tussen 1815 en 1830) toen ze de Nederlanden vormden en een zeker gemeenschappelijk patriabeeld – een bepaald besef van een gezamenlijk vaderland – kenden. En niettegenstaande onze voetbalrivaliteit, ook tegenwoordig zijn er nog politieke partijen en individuen die met een zekere nostalgie op de vroegmoderne Nederlanden terugkijken en zich maar al te graag beroepen op de ‘Groot-Nederlandse gedachte’. In 2008 bijvoorbeeld spraken PVV’ers Geert Wilders en Martin Bosma zich in NRC Handelsblad uit voor een hereniging tussen Vlaanderen en Nederland: “Nederland moet de Vlaamse Leeuw aan de borst drukken. En zeggen: welkom thuis, we zijn je nooit vergeten.” Ook van Vlaamse zijde wordt nogal eens met enthousiasme naar zo’n hereniging uitgekeken. Zo toonde Filip Dewinter van Vlaams Belang zich in een interview in 2012 een voorstander van dezelfde gedachte, omdat “een geheel Nederlandse unie zeker wel meerwaarde zou creëren voor ons [Vlaanderen], maar ook voor Nederland”.
Het probleem van die gedachte, zoals bovenstaande voorbeelden nog maar eens duidelijk maken, is dat ze spreken over een hypothetische fusie tussen Nederland en Vlaanderen, en België als geheel dus buiten beschouwing laten. Wat voor het gemak vaak vergeten wordt; de Nederlanden bestonden natuurlijk ook uit de Franstalige gewesten. Zo behoorden Doornik en Moeskroen tot het Graafschap Vlaanderen, net als bijvoorbeeld de steden Duinkerken en Rijsel, die nu tot Frankrijk behoren. Juist omdat zo weinig mensen zich leken te bekommeren om die Franstalige gewesten, zag ik het als mijn taak daarover meer te weten te komen.
Discussies over de Groot-Nederlandse gedachte – maar ook de voetbalrivaliteit – doen mijn gedachten verplaatsen naar de geschiedenis van de Nederlanden en wekken mijn interesse als kritische historicus. Wat blijkt: ook in het historiografisch debat is er bijzonder weinig aandacht voor de Franstalige gewesten. Maar misschien kunnen die Franstalige gewesten ons juist meer vertellen over het verdwenen gezamenlijke vaderlandsbeeld. De pamfletten uit de Franstalige gewesten ten tijde van de Nederlandse Opstand zullen een eerste aanzet vormen om de evolutie van ‘eenheid’ naar ‘vervreemding’ te begrijpen. Maar wat staat er nu eigenlijk in die pamfletten? Met andere woorden, welke boodschap verspreidde het drukwerk met betrekking tot een vaderlandsbeeld, en waarom? In deze longread probeer ik daar een antwoord op te vinden.
Willem van Oranje, Vader des Vaderlands? Niet voor iedereen
In zo’n beetje alle drukken afkomstig uit de Franstalige gewesten aan het begin van de Nederlandse Opstand werd een duidelijk vaderlandsbeeld gepropageerd. Continu werd opgeroepen tot een algemene eenheid en hereniging van het totale vaderland, nadat zowel de Unie van Atrecht als die van Utrecht van 1579 de Nederlanden in tweeën hadden verdeeld. Termen als le Pays Bas of Belgicque verwezen naar de gehele Zeventien Provinciën. Alle gewesten maakten volgens de pamfletauteurs deel uit van dat vaderland. Maar het was ook duidelijk dat de tweedeling tussen Noord en Zuid het werk van één persoon in het bijzonder was geweest. Willem van Oranje, leider van de ‘opstandelingen’, werd telkens aangehaald als de oorzaak van alle troebelen. Hij had verdeeldheid gezaaid binnen de Nederlanden enkel en alleen om zijn eigen macht te vergroten. Het is opzienbarend dat dat beeld tot ver na zijn dood in 1584 werd verspreid.
Als een van de eersten omschreef de anonieme auteur van het pamflet Lettre d’vn gentilhomme uit 1579 Oranje als de aanstichter van werkelijk alle problemen en onlusten in de Nederlanden. Een échte patriot zou hebben gezorgd voor eenheid binnen de Nederlanden, iets dat Oranje nu net niet deed. De prins werd daarnaast beschouwd “als de meest foute, kwaadaardige en ontrouwe verrader die er in de wereld rondliep”.[i] De Opstand zou daarmee niets meer dan een privéonderneming van Oranje zelf zijn geweest, waar enkel hij voordeel uithaalde en waarvoor het vaderland moest boeten. Uit Le renart decovvert, een buitengewoon populair pamflet dat een jaar later werd uitgegeven in Bergen, komt eenzelfde beeld naar voren. Heimelijk wilde Willem van Oranje slechts het gehele land usurperen en had hij de ambitie als nieuwe monarch aan te treden. Hij werd gepresenteerd als bedrieger van het ergste soort. Een continue stroom aan verwijten aan het adres van Oranje zorgde ervoor dat een geheel eigen woordenschat ontstond om de daden van de ‘rebellen’ – in het bijzonder van Oranje – aan te duiden. Oranje bedroog de inwoners en bracht verdeeldheid binnen het vaderland. Hij was een sluwe vos, een meester in het misleiden en huichelachtigheid was zijn tweede natuur.
Auteurs uit de Franstalige gewesten zagen het daarom als hun nobele doel de ‘echte’ plannen van Oranje te onthullen zodat de Staten-Generaal hun ogen zouden openen. Oranje zou geen van zijn beloftes betreffende de vrijheid en het handhaven van oude privileges nakomen. Eigenlijk waren het dus Willem van Oranje en zijn volgers die hiermee schuldig waren aan gruwelijke misdaden en tirannie (!), hetgeen waarvan zij nu net hun tegenstanders betichtten. Vanuit die optiek bleek het ook lang zo’n slecht idee niet om terug te keren onder de heerschappij van Filips II, iets dat de eenheid van de Nederlanden enkel maar ten goede zou doen komen. Tegelijkertijd presenteerden de auteurs van de Franstalige gewesten zich als de ‘werkelijke’ patriotten die streden voor het welzijn van het gehele vaderland.
Belangrijk is dat de lezer door de voortdurende herhaling, de beelden en karakterschetsen steeds meer als de waarheid zou ervaren. Een anti-orangistische tendens is dus duidelijk te bespeuren in het vroege drukwerk uit de Franstalige gewesten, maar hoe dachten de ‘opstandelingen’ in die tijd eigenlijk over het vaderland?
Hetzelfde maar toch anders: de boodschap uit de ‘opstandige’ gewesten
Opvallend genoeg verscheen in de zogenaamde ‘opstandige’ gewesten genoeg drukwerk dat min of meer hetzelfde doel voor ogen had als dat van de Franstalige gewesten – het strijden voor het vaderland. Dit had overigens wel een iets andere invulling dan in de Franstalige gewesten. Zo stelde de schrijver van Clare vertoninge ende bericht uit 1579 dat de Keulse vredesvoorstellen van dat jaar alleen maar tweedracht binnen de Nederlanden trachtten te creëren, iets dat juist voorkomen diende te worden. Tijdens die Keulse vredesonderhandelingen stelden de keizerlijke bemiddelaars op politiek vlak namelijk een terugkeer voor, naar min of meer het oude politieke bestel. Filips II zou daarbij de privileges van de gewesten en andere afspraken moeten respecteren, terwijl de Staten zijn gezag moesten gehoorzamen. Op religieus vlak was de trouw aan de rooms-katholieke kerk het hoofdpunt, hoewel ook enkele toegevingen aan de protestanten werden voorgesteld. De auteur van het pamflet zag de vredesbesprekingen met lede ogen aan. Ze zouden slechts tot doel hebben “de selve Landen […] brengen onder het jock, slavernije, ende absolute tirannische regieringe vanden Spaengaerden”. Het pamflet riep op om te strijden voor de vrijheid van het gehele vaderland voor een ieders “goet, Wijf, kinderen en nacomelinghen”. Als “Liefhebbers vande vrijheyt des Vaderlants” dienden alle inwoners van de gehele Nederlanden bereid te zijn “tot defentie van sijn Vaderlandt”.
Waar drukwerk uit de Nederlandstalige gewesten poogde het politieke verzet te legitimeren, trachtten de Franstalige gewesten eerder de oorzaak van de tweedracht, in hun ogen Oranje, aan te pakken. Toch spraken pamfletten uit zowel de Franstalige als de Nederlandstalige gewesten zich ook na 1579 uit voor een hereniging van het gehele vaderland. Het is belangrijk in ogenschouw te nemen dat zulke oproepen zich niet alleen beperkten tot de Franstalige gewesten.
Na Oranjes dood: een veranderd perspectief in de Franstalige Nederlanden
Kan Willem van Oranje dan gezien worden als de persoon die de eenheid tussen de Nederlanden heeft gebroken? Hij bleef in ieder geval, zoals al eerder gezegd, na zijn dood in 1584 de grote zondebok. De inhoud van de pamfletten uit de Franstalige gewesten verschoof echter ook. Zo werden de ‘opstandige’ gewesten zelf bijvoorbeeld meer en meer bekritiseerd. In dit verband dient het pamflet La Flandre conservee uit 1600 genoemd te worden, dat één lange aanklacht was tegen de situatie van de Nederlanden. Het stond vol met beschuldigen tegen de ‘rebellen’, waarmee nu vooral de staten Holland en Zeeland bedoeld werden. De schrijver hekelde de verdeeldheid, veroorzaakt door het Noorden, maar hoopte toch nog steeds op een hereniging van “mijn lief vaderland” onder de heerschappij van de zojuist in het Zuiden gearriveerde nieuwe aartshertogen Isabella en Albrecht.
Hoewel de toon dan nog verzoeningsgezind trachtte te zijn; de inhoud was dat duidelijk minder. Die was niet bepaald bevorderlijk voor een potentiële vrede. De ‘rebellen’ werden gepresenteerd als een “leger van ongelovigen” dat de Nederlanden aanviel, de steden veroverde op het Spaanse gezag en voor onlusten op het platteland zorgde. Het dubbele karakter was ook aanwezig in het Atrechts pamflet Placart de Son Alteze serenissime uit 1599. Ook hierin was het doel eenheid voor alle inwoners van de Nederlanden, waarbij de ‘rebellen’ dan wel meteen bestempeld werden als vijanden, leugenaars en bedriegers.
De werken lieten steeds meer doorschemeren dat er wel degelijk een grotere breuk was dan voorheen. Aanvankelijk beschuldigden de auteurs Willem van Oranje als oorzaak van de tweedracht in de Nederlanden en streefden ze naar een hereniging van het gehele vaderland. Na verloop van tijd werden Holland en Zeeland de ‘rebellen’. Daarmee projecteerden auteurs op die staten ook de negatieve karakteristieken die zij eerder aan Oranje hadden toegekend. Door zich niet meer te concentreren op een kleine groep, bliezen de werken, al dan niet gewild, de bruggen tot verzoening op. Het jarenlange gebruik van propaganda bracht de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden ertoe in het begin van de zeventiende eeuw de eenheid op te bergen en elk hun eigen weg te gaan.
Conclusie: scheiding van het patria en het beeld?
De hereniging waarop zoveel pamfletten uit de Franstalige gewesten hadden aangestuurd, kwam er dus uiteindelijk niet. Op 9 april 1609 werd het Twaalfjarig Bestand ondertekend. Daarmee was het pleit van de scheiding binnen de Nederlanden beslecht. De scheiding was echter geen natuurlijk gegeven, zoals historici Jonathan Israel, Robert Fruin en Herman Theodoor Colenbrander beweerd hebben. Ze berustte op toevalligheden die de jaren voor 1609 hadden plaatsgevonden. In de pamfletten uit de Franstalige gewesten werd krampachtig geprobeerd een zondebok te vinden voor de onlusten en die werd gevonden in Willem van Oranje. Na zijn dood verschoof de aandacht geleidelijk aan naar ‘de rebellen’ en de ‘opstandige’ gewesten als zodanig.
Waar eerder een hereniging mogelijk leek en wenselijk was – dus ondanks die ‘verderfelijke’ invloed van Willem van Oranje – was men nu van mening dat het verraad van Oranje een hereniging onmogelijk had gemaakt. Daarmee ligt niet de uitbraak van de Opstand, maar de reacties op de politieke realiteit die slechts door het Twaalfjarig Bestand werd bevestigd, ten grondslag aan de verschillende en divergerende patriabeelden in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.
Bepaalde hedendaagse politieke partijen kijken dus graag met nostalgie terug naar de Nederlanden, zij het zonder echt rekening te houden met de Franstalige gewesten. Vele Belgen zien Nederland dan weer niet graag op het vlak van voetbal. Waarschijnlijk zijn het ook toevalligheden die ervoor gezorgd hebben dat Belgische voetbalsupporters met een zekere ‘afkeer’ naar het Nederlandse elftal kijken. Misschien dat de zogenaamde bravoure en arrogantie die Nederlanders hebben in de ogen van veel Belgen een mogelijke oorzaak kan zijn. Een hereniging zou daardoor dan alleen met betrekking tot het voetbal ook al veel voeten in de aarde hebben. Laat ons dus maar onze eigen voetbalploegen houden, want nu zijn we eens beter dan Oranje.
Marijn Vanhoutven (1992) behaalde zijn master Geschiedenis – profilering Nieuwe Tijd – aan de KU Leuven in 2014. Daarna volgde hij nog een master Vergelijkende en Internationale Politiek, die hij in juni 2016 afrondde. Tijdens zijn master heeft hij stage gelopen bij de Vlaamse overheid, waar zijn interesse in politiek en beleidswerk verder is toegenomen. Ook liep Marijn stage bij het Europese jongerenproject ‘Generation What’ van de Vlaamse Radio- en Televisieomroep (VRT). Momenteel werkt hij als Junior Test Analist bij Quality@Speed in Groot-Bijgaarden.
LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS EN BEKIJK HIER ALLE SCRIPTIES VAN DE UITGEVERIJ.
WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.
NOTEN
[i] Citaten uit het Frans zijn door de auteur vertaald naar het Nederlands. Schrijfwijzen van titels zijn gelijk het origineel.
Eén gedachte over “Van eenheid tot vervreemding: de Nederlanden, België en Nederland”
Reacties zijn gesloten.