Deze column werd op 2 mei 2019 uitgesproken tijdens ‘Trans-Atlantische Slavenhandel – Historisch Café’ in het Zeeuws Archief, georganiseerd door Jong KNHG en Jonge Historici – mede mogelijk gemaakt door het Hendrik Muller Fonds, GO Fonds, het Zeeuws Archief en Stadsbrouwerij Middelburg.
Toen ik een aantal jaar geleden voor het eerst in aanraking kwam met Nederlandse literatuur over het slavernijverleden stond ik eerlijk gezegd versteld van wat ik tegenkwam. Als historica met een achtergrond in Amerikaanse geschiedenis was ik gewend aan een vorm van geschiedschrijving waarin de complexe relatie tussen het slavernijverleden en actuele politieke spanningen uitvoerig onder de loep genomen werd. Identiteit en slavernij stonden hierin centraal. In de Nederlandse boeken die ik oppikte was dit (nog) niet het geval. Slavernij werd hier neergezet als een soort ver-van-mijn-bed-show, waarbij voornamelijk aandacht werd besteed aan verre landen en andere tijden. De connectie tussen de slavernij en de Nederlandse maatschappij werd hierin zelden uitgelicht.
Ondertussen zijn we al vele stappen verder in het debat over het slavernijverleden. Steeds vaker worden er boeken en blogs gepubliceerd over de zichtbare sporen van de trans-Atlantische slavenhandel in Nederlandse steden en provincies. Daarnaast wordt de verering van omstreden koloniale figuren in toenemende mate bekritiseerd. Waar zij vroeger als ‘helden’ werden bestempeld, vinden veel Nederlanders nu dat deze zeelieden en krijgsheren deze status niet meer verdienen vanwege de agressieve aard van hun werk. Langzaam maar zeker wordt ons geschiedenisonderwijs aangepast op deze veranderende houding.
Op veel andere plekken in de wereld kwam deze discussie al decennia geleden op gang. Dit gebeurde doordat de kinderen en kleinkinderen van tot slaaf gemaakte Afrikanen in opstand kwamen tegen de manier waarop historici schreven over de slavenhandel en het effect hiervan op de levens van miljoenen zwarte mensen. Dit protest kwam voort uit hun zoektocht naar hun eigen herkomst en identiteit binnen de Afrikaanse diaspora. Dit bleek echter een onmogelijke opdracht te zijn, omdat de geschiedenis van tot slaaf gemaakte Afrikanen amper was vastgelegd. De enige bronnen die wel beschikbaar waren, waren daarnaast ook nog eens geschreven door de handelaren en plantagehouders die zelf van hun uitbuiting hadden geprofiteerd.
Daarom besloten zwarte historici om het heft in eigen handen te nemen. Vooraanstaande academici, zoals de Amerikaanse W.E.B. Du Bois en de Trinidadiaanse C.L.R. James, vonden dat Afrikanen in de diaspora zelf de verantwoordelijkheid over hun geschiedschrijving moesten nemen. Aan het begin van de twintigste eeuw schreven zij daarom een scala aan boeken over de geschiedenis van Afrika, de trans-Atlantische slavenhandel en de ervaringen van tot slaaf gemaakte Afrikanen in de ‘Nieuwe Wereld’. Niet alleen maakten zij hiermee de connectie tussen zichzelf en hun continent van herkomst, maar ook tussen de verschillende zwarte gemeenschappen die over het Atlantische gebied verspreid waren.
Ook in de voormalige Nederlandse koloniën werd deze strijd gevoerd. Zo geloofden veel Afro-Surinamers dat de Nederlandse overheid het geschiedenisonderwijs bewust gemanipuleerd had om een rooskleurig beeld van haar imperium te schetsen. Volgens critici werden verhalen over Piet Hein en Michiel de Ruijter vol glorie verteld, terwijl de abolitionistische voorouders van Surinaamse leerlingen als “brandstichters en moordenaars” werden omschreven.[1] Zij geloofden dat witte historici “de met bloed bevlekte bladzijdes uit de Nederlandse geschiedenis voor Surinamers geheim [hielden]” en wezen het onderwijssysteem aan als de grootste boosdoener.[2] Voor hen was dit dus welzeker een Nederlandse aangelegenheid. Veel van deze berichten kwamen van studenten zelf, die geloofden dat de overheid op deze manier de onafhankelijkheid tegen wilde gaan.[3] Volgens Afro-Sranan leider Cedric Lashley was het aan zwarte Surinamers om hun eigen geschiedenis te herschrijven zodat zij zich konden losmaken van deze koloniale intimidatie.[4]
Het omgooien van het geschiedenisonderwijs werd door Afro-Surinaamse activisten gezien als een belangrijke stap in de strijd voor gelijke rechten. Veel van hen volgden hierin het gedachtegoed van filosoof en psychiater Frantz Fanon, die in De Verworpenen der Aarde (1961) betoogde dat een sterker historisch bewustzijn voor een positiever zelfbeeld zorgt en daardoor kan leiden tot meer politieke macht.[5] Dit idee werd regelmatig herhaald door Surinaamse activisten. Zij geloofden dat de mentale last van de slavernij nog altijd gevoeld werd en Afro-Surinamers daarmee beperkte in hun politieke weerstand.[6] De oplossing? Dat is “een taak voor de scholen en de universiteit,” concludeerde een van hen.[7]
Onderwijs over het slavernijverleden kan dus een enorme impact hebben op hoe mensen zichzelf en hun plek in de maatschappij zien. Dit is niet alleen het geval voor de afstammelingen van tot slaaf gemaakte Afrikanen, maar bijvoorbeeld ook voor witte Nederlanders die zich nog altijd identificeren met de handelsgeest van hun voorouders, zonder dat zij zich beseffen wat dit voor anderen kan betekenen. Daarom is het belangrijk voor historici om kritische gesprekken te voeren over de manier waarop wij deze geschiedenis beschrijven en bespreken. De trans-Atlantische slavenhandel heeft namelijk zo’n grote impact op onze maatschappij gehad, dat het in wezenlijkheid voor niemand écht ver van zijn bed is.
Debby Esmeé de Vlugt is promovenda aan de Universiteit Leiden en het Roosevelt Institute for American Studies hier in Middelburg. Voor haar proefschrift bestudeert ze de invloed van Black Power ideologie op de Nederlandse Antillen en Suriname in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. Tevens heeft Debby Esmeé ook een bachelor van University College Roosevelt in Middelburg en een master in Amerikaanse geschiedenis van de Universiteit van Oxford.
Noten
[1] C. Karg, “Onze Helden,” De Vrije Stem, 30 june 1973, p. 4; J. Einaar, Culturele Activiteit in Suriname: Beginselen, Feiten en Problemen, red. L. Lichtveld (Paramaribo: Stichting Cultureel Centrum Suriname, 1957).
[2] “Met bloed bevlekte bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis,” De Vrije Stem, 18 april 1972, p. 3.
[3] Fred Marte, “Drie eeuwen koloniale politiek,” De Vrije Stem, 18 april 1970, p. 2.
[4] Cedric Lashley, “Eenheid onder negers vereist,” De Vrije Stem, 17 november 1972, p. 1.
[5] Frantz Fanon, De Verworpenen der Aarde (Amsterdam: Van Gennep, 1961),
[6] Marte, 2; Karg, 4.
[7] G.G.M. Essed, “Dekolonisatie van Suriname,” De Vrije Stem, 30 juli 1969, p. 3.