Verwant Verleden: Neeltje Koster-Geerlings. Hoe klederdracht verdween uit Noordwijkerhout

Primaire bronnen blijven essentieel voor geschiedkundig onderzoek, en wat is een mooiere primaire bron dan je eigen voorouder? Aan de hand van oude foto’s, oral history en familieverhalen plaatsen jonge historici de komende weken de ervaringen van hun voorouders in historische context. Vandaag vertelt Lonneke over haar betovergrootmoeder Neeltje, die altijd in klederdracht bleef lopen.

Neeltje Koster en Gijs Geerlings, rond 1905. Bron: Bert Hogervorst, Geerlings. Van Manus tot Manus (Hogervorst, Noordwijkerhout, 2004), p. 100.

Het is eerste helft twintigste eeuw als Cornelia (‘Neeltje’) Koster (1857-1930) op de gevoelige plaat wordt vastgelegd. Mijn betovergrootmoeder van vaderskant ziet er niet alleen uit als een ‘Oud Hollandsch’ cliché – ze wás het ook. Samen met haar man, Gijsbertus (‘Gijs’) Geerlings (1857-1947), werkte ze in de bloementeelt in Noordwijkerhout. Op alle bestaande foto’s dragen zij klompen. Soms heeft hij een visserspet op, zij is steevast afgebeeld met een hul (een wit kapje). Grofweg dezelfde ‘authentieke klederdracht’ die ik onlangs kreeg aangemeten bij een toeristische fotoshoot in Volendam. Hoe gebruikelijk was het eigenlijk, honderd jaar geleden, om in klederdracht te lopen?

Het gros van de kleding die we vandaag de dag kopen is confectiekleding – dat wel zeggen: kant-en-klare kleding die wordt gefabriceerd in standaardmaten. Dat werd eigenlijk pas de standaard toen de tweede industriële revolutie eindelijk ons land bereikte, na 1880.[1] Dit is de periode waarin het moderne Nederland ontstond. Neeltje en Gijs waren getuige van veel veranderingen. De moderne tijd ging ook zeker niet aan Noordwijkerhout voorbij – letterlijk: al sinds 1842 was er aan de rand van het dorp een treinstation.

Maar sommige dingen bleven hetzelfde. Bij haar huwelijk in mei 1882 kreeg Neeltje de hul mee uit huis. ‘Dat hoorde bij je huwelijksuitzet’, weet de lokale historicus Bert Hogervorst mij te melden. Het witte kapje liet ook zien waar je vandaan kwam, tot welke stand je behoorde, en welk geloof je aanhing. Qua vorm had de Noordwijkerhoutse hul wat weg van de Katwijkse hul, maar de decoraties verschilden. De ‘oorijzers’ en het voorhoofdsieraad werden waarschijnlijk alleen op zondagen of tijdens speciale gelegenheden gedragen.[2] Helaas is er weinig over bekend en er is jammer genoeg geen enkel exemplaar van de Noordwijkerhoutse hul bewaard gebleven.

Met de voortschrijdende modernisering in de late 19e eeuw werden klompen, zelfgemaakte werkdracht, de hul en de visserspet ook een steeds zeldzamer verschijnsel in het straatbeeld. De opkomst van zielloze fabrieken leidden tot een nostalgie voor beroepen waarin mensen zich nog wél verbonden voelden met hun arbeid. Klompen, molens en (bollen)boeren werden gecultiveerd door schilders van de Haagse School. Zij beeldden het eenvoudige, oprechte en daarmee ‘authentieke’ platteland af. Schilders als Bernard Blommers en Jozef Israëls werkten rondom het nabijgelegen Noordwijk en (nog vaker) bij Katwijk aan Zee. Mede door deze schilderijen ontstond er rond 1900 een internationale ‘Holland Mania’, en werden molens, klompen en tulpen vast gegrift in het collectieve geheugen.[3] Hoewel bloembollenvelden redelijk recent waren en daarmee niet echt traditioneel, werden ze wel als ‘authentiek’ ervaren.

Neeltje had wel wat anders aan haar hoofd. Tussen 1882 en 1899 kregen Neeltje en Gijs maar liefst 14 kinderen, waarvan er uiteindelijk 10 volwassen werden. (Een aantal jaar geleden is berekend dat zij maar liefst 1142 nakomelingen hebben.[4] De teller loopt nog steeds.) Om dit grote gezin te bekostigen begonnen Neeltje en Gijs bloemen te telen, vermoedelijk tulpen, narcissen en/of krokussen, zoals gebruikelijk was. Het stel nam ook café Duinzicht over van Neeltjes moeder, vermoedelijk om in de wintermaanden rond te kunnen komen.

Het (grote) gezin van Gijs Geerlings en Neeltje Koster, rond 1905. Van links naar rechts, bovenste rij: Manus (mijn overgrootvader), Jaap, Kee, Tinus, Arie, Piet, Mie en Gerrit; onder: vader Gijs, Cor, Bets en moeder Neeltje. Bron: Bert Hogervorst, Geerlings. Van Manus tot Manus (Hogervorst, Noordwijkerhout, 2004), p. 101.

Kort na de eeuwwisseling ging de hele familie Geerlings op de foto. Opvallend is dat mijn betovergrootmoeder als enige van de vrouwen in klederdracht is. Al haar dochters waren ‘in burger’ en niemand droeg meer klompen. De traditionele dracht was duidelijk uit de mode geraakt. Gijs en Neeltje waren verstild in de tijd, een statisch beeld uit een ander tijdperk. Na 1910 en met name in het interbellum werden mensen in klederdracht steeds meer beschouwd als anachronistische ‘pseudo-folklore’.[5] Waarom zou je immers in je ouwe kloffie blijven lopen als je zoveel mooie nieuwe kleren kon krijgen?

Eigenlijk bleven mijn voorouders gewoon in dezelfde kleding lopen als voorheen, maar nu viel dat ineens op, omgeven door moderne pakken. Was het een antimodern statement? Of bleven ze gewoon zichzelf? Ik zal het waarschijnlijk nooit te weten komen. Neeltje overleed in 1930, Gijs in 1947. Met hun dood lijkt er een einde te zijn gekomen aan klederdracht in de familie Geerlings. Toen in de jaren 1950 de laatste generatiegenoten van Neeltje en Gijs stierven werd de Noordwijkerhoutse klederdracht definitief verleden tijd.

Lonneke Geerlings (Noordwijkerhout, 1986) is promovendus Geschiedenis verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zij studeerde Algemene Cultuurwetenschappen en Geschiedenis aan de VU, de Universiteit Leiden en de University of Dundee (Schotland). Haar promotieonderzoek richt zich op Rosey E. Pool (1905-1971), een verzetsvrouw van Joodse afkomst die betrokken was bij de Black Arts Movement.

 

 

[1] Kitty P.C. de Leeuw, Kleding in Nederland 1813–1920. Van een traditioneel bepaald kleedpatroon naar een begin van modern kleedgedrag (Tilburg 1991).

[2] Maria Grever, ‘Visualisering en collectieve herinneringen. “Volendams meisje” als icoon van de nationale identiteit’, Tijdschrift voor Geschiedenis , jrg. 117, nr. 2 (2004), p. 214, 216.

[3] Annette Stott, Holland Mania. The Unknown Dutch Period in American Art & Culture (New York, 1998)

[4] Bert Hogervorst, Geerlings. Van Manus tot Manus (Noordwijkerhout 2004), p. 99.

[5] Ad de Jong, Dirigenten van de herinnering. Musealisering en nationalisering van de volkscultuur in Nederland 1815-1940 (Nijmegen 2001), p. 22.

Berichten gemaakt 1256

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven