Primaire bronnen blijven essentieel voor geschiedkundig onderzoek, en wat is een mooiere primaire bron dan je eigen voorouder? Aan de hand van oude foto’s, oral history en familieverhalen plaatsen jonge historici de komende weken de ervaringen van hun voorouders in historische context. Vandaag vertelt Celien over haar overgrootvader Omer, die tijdens de Eerste Wereldoorlog als soldaat diende aan het front.
Bij het monument voor de onbekende soldaat in Brussel wordt er ieder jaar op 11 november een bloemenkrans neergelegd ter herdenking van de soldaten die zijn omgekomen in een van de twee wereldoorlogen of tijdens humanitaire en vredesmissies daarna. Mijn overgrootvader overleefde als soldaat gelukkig de Eerste Wereldoorlog. Aan de hand van verhalen verteld door mijn grootvader en vader proberen we het leven van mijn overgrootvader in de Eerste Wereldoorlog te reconstrueren.
Omer De Sloovere werd geboren in Kruishoutem op 14 juli 1890. In 1908 was hij 18 jaar en had hij het geluk dat hij niet geloot werd om in dienst te treden bij het leger. In 1909 werd de loting vervangen door de dienstplicht. Toen de Eerste Wereldoorlog in 1914 uitbrak, was Omer 24 jaar oud en werkte hij als seizoenarbeider in de Franse landbouwsector. In 1916 keerde hij terug naar België, omdat hij werd opgeroepen om te dienen in het Belgische leger.
Tijd aan het front
Gedurende vier verschillende periodes vocht Omer mee als soldaat in het achtste linieregiment. Dat linieregiment was actief in het loopgravenstelsel Ruiter, de Dodengang en de regio rond Diksmuide. Vanaf 24 mei tot en met 28 augustus 1916 trok hij voor de eerste maal naar het front. De Dodengang was vanaf midden 1916 niet langer de smalle, onveilige loopgraaf, maar vormde samen met de Ruiterstelling één van de beter uitgeruste punten van het Belgisch front. De gruwelijkste gevechten behoorden tot het verleden, maar de nachtelijke werken aan de Dodengang zouden nooit stoppen. De dichtste Duitse loopgraven en voorposten bevonden zich op slechts zeventien meter.
In 1917 vocht Omer weer mee, in de maanden januari-juli en november-december. Het loopgravenstelsel bij Diksmuide werd in 1917 verder uitgebouwd tot een oninneembare bunker. De Ruiter, die boven alle versterkingen uitstak, werd geregeld onder vuur genomen.
Omers laatste deelname aan de oorlog startte op 20 april 1918 en eindigde op 11 november 1918, de laatste dag van de Eerste Wereldoorlog. In de zomer van 1918 ging er in de ‘Loopgracht der dood’ ook geen dag voorbij zonder dat de loopgraven of verkeerswegen af te rekenen hadden met de vijand. Duizenden Belgische soldaten kwamen er in de periode van 1914 tot 1918 om. Op 16 oktober 1918 werden de Duitsers gedwongen om zich terug te trekken. Op 11 november volgde het einde van een vier jaar durende loopgravenoorlog. Wat mijn overgrootvader tussen deze periodes aan het front deed is niet duidelijk.
Vuurkaart
Aan de hand van zijn vuurkaart beschikken we over veel informatie over Omers Eerste Wereldoorlog. Een vuurkaart werd verleend aan Belgische soldaten die tijdens de oorlog, op al dan niet onafgebroken wijze, ten minste twaalf maanden effectieve dienst hadden volbracht. Omer vocht in totaal ongeveer 17 maanden. Houders van een vuurkaart genoten diverse voordelen. Zo kregen ze 75 procent korting op het openbaar vervoer in België. Op medisch vlak bezaten ze het recht om gratis op consultatie te gaan bij een dokter en kregen ze korting op voorgeschreven medicatie. De frontstrepen leverden vanaf hun vijfenveertigste jaar een rente op, die driemaandelijks werd uitbetaald met een postassignatie. Omer verdiende vijf frontstrepen. Daarnaast behaalde hij twee oorlogsonderscheidingen: een oorlogskruis met palmzege medaille en een herinneringsmedaille van ‘den oorlog’ 1914-1918.
IJzerbedevaart
Sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog vond Omer 11 november de belangrijkste en mooiste feestdag van het jaar. Ieder jaar ging hij mooi opgekleed naar de herdenkingsviering. Na de oorlog nam hij ook jaarlijks deel aan de IJzerbedevaart, vermoedelijk vanaf 1924 en zo lang zijn gezondheid het toeliet. De IJzerbedevaart is een jaarlijkse bedevaart ter nagedachtenis van de gesneuvelde Vlaamse soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. De eerste vier IJzerbedevaarten van 1920 tot 1923 kenden een kleinschalige opkomst en vonden respectievelijk plaats in Steenkerke, Steenstraete, Westvleteren en Oeren.
Het is pas sinds 1924 dat de IJzerbedevaart voor het eerst plaats vond in Diksmuide. Zo kwam er een doorbraak naar het grote publiek omdat de IJzerbedevaart volgens velen eindelijk thuis kwam. In 1928 werd er in Diksmuide bovendien gestart met de bouw van de IJzertoren als hulde aan de Vlaamse soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelden aan het IJzerfront. Tijdens de elfde bedevaart in 1930 werd het monument ingehuldigd.
Hoe groot is de kans dat je twee wereldoorlogen meemaakt en nog overleeft ook? Voor mijn overgrootvader was dat de realiteit. De Tweede Wereldoorlog maakte hij namelijk ook bewust mee. Hij stierf op 8 mei 1967 aan de gevolgen van hartritmestoornissen – een kwaal die hij opliep tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Celien De Sloovere (1994) studeert Geschiedenis aan de Universiteit van Gent. Haar onderzoeksinteresses zijn: geschiedenisdidactiek, vroegmoderne tijd en de Eerste Wereldoorlog. In haar scriptie onderzoekt ze het geschiedenisonderwijs in Vlaanderen.