Vandaag is de eerste dag van de Maand van de Geschiedenis, met als thema Vriend & Vijand. Tom Duurland neemt ons mee naar de Eerste Wereldoorlog, waar de vijand onzichtbaar was.
Het was warm op zondag 2 augustus 1914. Na de kerkdienst haastten veel mannen zich naar het café. Onderweg kochten zij kranten op de hoek van de straat, want oorlogsgeruchten waren het gespreksonderwerp van de dag. ‘Die allgemeine Mobilmachung’ en ‘Krieg mit Rusland’ kopte de Freiburger Zeitung. Kunstenaar Max Beckmann was getuige van het rumoer op straat. Tien jaar later legde hij de grillige contouren van de menigte en de gespannen gezichten vast. Op ‘Kriegserklarung 1914’ valt het onheil te zien dat het onwetende Europa te wachten staat.
Door de oorlogsverklaringen was een monster in beweging gekomen. Dienstplichtigen werden gemobiliseerd en spoedig vertrokken zij naar de depots. Onderweg naar hun bestemming werden zij als helden vereerd. Van de depots ging het verder naar de stations, waar treinen wachtten die hen naar verzamelplaatsen aan de grenzen transporteerden. Miljoenen Europese mannen in uniform waren op de been. Verreweg de meesten waren in de veronderstelling dat de oorlog binnen enkele weken afgelopen zou zijn. Optimistisch kalkten ze ‘Nach Paris’ of ‘Aux Berlin’ op de treinwagons. Deze helden van 1914 zouden hun vijand wel een lesje leren. De Duitsers hoopten op een herhaling van hun glorieuze overwinning op de Fransen bij Sedan in 1870. De Fransen vertrokken vastberaden naar de noordoostgrens om hun vaderland te verdedigen; om een herhaling van 1870 te voorkomen. De Britse beroepsmilitairen beschouwden het als hun eervolle plicht om de Duitse agressie in de kiem te smoren. Het was voor hun ‘the right thing to do’.
Het beeld dat militairen hadden van hun vijanden was doorspekt met vooroordelen. Deze waren vaak diepgeworteld en verscherpt door nationale propaganda. Er was sprake van de klassieke tegenstelling tussen wij en zij. ‘Boche’ was het geliefde Franse scheldwoord voor Duitser. Les Boches waren oorlogszuchtige, militaristische types die een donkere dreiging aan de grenzen vormden. Ook in Britse ogen vormde de barbaarse ‘Hun’ (jazeker, een verwijzing naar het Middeleeuwse ruitervolk) een bedreiging voor de westerse civilisatie. De Duitsers zelf zagen dat uiteraard anders. Hun ‘Kultur’ was volgens eigen propaganda verheven boven de materialistische en decadente ‘civilisatie’ van Frankrijk en Groot-Brittannië.
Aankomst op het slagveld betekende voor alle soldaten een bittere desillusie. De oorlog was in werkelijkheid grimmiger dan in ieders voorstellingsvermogen. Honderdduizenden manschappen sneuvelden of liepen afgrijselijke verwondingen op. ‘Les grands mutilés’ werden ze in Frankrijk genoemd, de soldaten zonder armen, ogen, benen, gezicht. Door het verwoestende effect dat de nieuwe generatie wapens had, groeven alle partijen zich in. De Eerste Wereldoorlog werd een loopgravenoorlog. Daarover is al veel geschreven, maar vermeldenswaardig is dat soldaten de vijand vanuit hun twee meter diepe loopgraaf vrijwel nooit zagen. Deze loopgraven waren in feite smalle greppels van ongeveer twee meter diep. Gedurende werkzaamheden waarbij kapotgeschoten loopgraven werden hersteld, kropen soldaten wél uit hun beschutting, maar dat gebeurde meestal ’s nachts. Op zulke momenten verschenen soldaten als schimmige gestalten.
Slechts een enkele soldaat kwam oog in oog met de vijand. Weinigen overleefden zo’n confrontatie. De mannen in de modder hadden dus zelden een beeld van hoe de vijand er werkelijk uitzag. Uiterlijkheden zoals de karakteristieke puntige Duitse helm, het Franse horizonblauwe uniform en de Schotse kilt werden daarom verheven tot symbool van ‘de ander’. Uniformen werden tekens van herkenning in het morsige oorlogslandschap.
De vooroorlogse stereotypering van de vijand, die was gevormd door propaganda, werd gedurende de strijd bijgesteld. De Fransen bleken minder decadent dan door de Duitsers verwacht. De Duitsers bleken geen barbaarse ‘Hunnen’ zodra er in krijgsgevangenschap sigaretten werden uitgewisseld. Er bestond tijdens de Grote Oorlog dan ook geen eenduidig vijandbeeld. Zoveel verschillende gezichten, zoveel verschillende opvattingen. Aan het front werd de vijand gevreesd, gerespecteerd, gehaat en benijd. Ook ontstond er sympathie voor de vijand, omdat zij allen familie hadden, vrouwen en kinderen soms. En zij doorstonden allen dezelfde ellende.
Tom Duurland (1986) studeerde Militaire Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Naast zijn historische columns voor Jonge Historici schreef hij artikelen voor Tijdschrift voor Waterschappen en Mars et Historia. In november 2014 verschijnt zijn bijdrage in de bundel De Grote Oorlog: kroniek 1914-1918 bij Uitgeverij Aspekt. Ook is hij als onderzoeker verbonden aan Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog. Hij concentreert zich momenteel op de Koninklijke Marine en de Nederlandse koopvaardij in de periode 1914-1918.