Samenvatting
Europeanen die tot slaaf gemaakt worden? Voor de opvattingen van nu is dat de wereld op zijn kop. Maar Yannick Bijl laat zien dat in de tijd dat Europa Afrikaanse slaven overzee verkocht, Europeanen zelf het slachtoffer werden van Turkse piraten. Daarvoor heeft hij zestiende-eeuwse reisverhalen bestudeerd die duidelijk maken hoe het was om in handen te vallen van deze zeerovers. Wat waren de mogelijkheden om vrij te komen en wat waren de alternatieven als dit onmogelijk was. Lees het in deze bijdrage van Yannick Bijl.
Download de PDF
Lees met ISSUU
Volledige Tekst
INLEIDING
One of the passengers, possibly because he was thought to know something of his shipmates, might be singled out and tortured systematically in front of the others, to force him to reveal both his true identity and, whenever possible, that of his fellow passengers. The preferred method was to give him one hundred or more blows with a stick.
Een dergelijke mishandeling was wat christelijke Europeanen te wachten stond in de zestiende eeuw, op het moment dat zij in handen vielen van de Turkse kapers die actief waren in het Middellandse Zeegebied. In de zestiende eeuw vormde het Middellandse Zeegebied het centrum van handel voor christelijk Europa. Het was echter ook een gebied waar de christelijke koninkrijken in aanraking kwamen en botsten met het Ottomaanse Rijk. Met name het Spaans-Habsburgse Rijk voerde hier een lange strijd met het Ottomaanse Rijk. Hoewel er ook op het land gevochten werd, was de strijd te water kenmerkend voor de oorlogsvoering in dit gebied. Aan beide zijden werden schepen gekaapt en kustplaatsen geplunderd, waarop de gevangen genomen tegenstanders tot slaaf werden gemaakt. Christenen die in handen vielen van de Turkse kapers werden als slaven overgebracht naar grote kaperssteden als Algiers en Tripoli. Hier aangekomen wachtte hen een onzeker lot. Sommigen werden er te werk gesteld, terwijl anderen voor losgeld werden vrijgekocht.
Het was in deze turbulente en gevaarlijke tijd dat Nicolas de Nicolay en Jan Somer met hun schepen het Middellandse Zeegebied doorkruisten. Nicolas de Nicolay reisde tussen 1551 en 1552, als onderdeel van een Franse ambassade richting het hof van Suleyman de Grote in Constantinopel. Hoewel hij zelf nooit gevangen werd genomen als slaaf, deed hij op zijn reis wel de bekendste kaperssteden en de daarbij horende slavenmarkten aan. Zo beschreef hij onder andere de slaven en slavenmarkten van Algiers en Tripoli. Jan Somer reisde van november 1590 tot oktober 1592 vanaf Holland richting Constantinopel. In tegenstelling tot De Nicolay was hij geen lid van een ambassade, maar reisde hij af vanwege persoonlijke interesse in de stad. Zijn reis verliep echter anders dan gedacht, en halverwege de reis werd zijn schip geënterd door Turkse kapers. Hoewel hij binnen afzienbare tijd vrijgekocht werd, waren zijn ervaringen als slaaf traumatisch, en deze namen binnen zijn reisverslag dan ook een prominente plaats in.
Ik zal de Turkse kaapvaart en slavenhandel onderzoeken aan de hand van de reisverslagen van deze twee vroegmoderne reizigers, in combinatie met enkele secundaire werken. Als basis voor het onderzoek dient de vraag wat deze reisverslagen ons vertellen over de Turkse slavenhandel. Dit is interessant vanwege het feit dat de Turkse slavenhandel weinig sporen heeft nagelaten, dit in tegenstelling tot de Atlantische slavenhandel. Door de persoonlijke belevingen van deze zestiende-eeuwse reizigers te onderzoeken kan men proberen een beeld te construeren van deze handel. In de secundaire werken is dit al geprobeerd. In mijn onderzoek zal ik de reisverslagen van De Nicolay en Somer dan ook koppelen aan de secundaire literatuur. Dit zal ik doen om te kijken of er structurele kenmerken aanwezig zijn binnen de Ottomaanse slavenhandel.
Om de kaapvaart en de Turkse slavenhandel te kunnen begrijpen is het eerst van belang om een korte geschiedenis te geven van de opkomst van het Ottomaanse Rijk en de daarbij behorende slavenhandel. De nadruk binnen dit onderzoek zal liggen op de slavenhandel die gerelateerd was aan de Ottomaanse kaapvaart in het Middellandse Zeegebied. De slavenhandel die volgde uit krijgsgeweld, en de Afrikaanse slavenhandel zal ik grotendeels buiten beschouwing laten. In het tweede hoofdstuk zullen de beschrijvingen van Nicolas de Nicolay en Jan Somer aan bod komen. In de conclusie wordt tenslotte de koppeling gemaakt tussen de ervaringen van De Nicolay en Somer en de secundaire literatuur.
1: OPKOMST VAN HET OTTOMAANSE RIJK EN DE OTTOMAANSE SLAVENHANDEL
De Ottomaanse staat bestond uit een nieuw vorstendom in Anatolië. Een groep Turkse nomaden vestigde zich hier na een tocht uit Centraal-Azië. Oervader van deze staat was de Turkse krijgsheer Osman. De eerste hoofdstad van dit rijk werd de stad Bursa, die in 1326 op de Byzantijnen werd veroverd. Midden veertiende eeuw staken de eerste Ottomaanse troepen over naar Europa. Dit gebeurde op verzoek van de Byzantijnse keizer Johannes Cantacuzenus. De Ottomaanse Turken besloten, in plaats van te vertrekken, zich echter na de geboden hulp definitief te vestigen op het Europese continent. Een verenigd leger van Bulgaren, Serviërs en Hongaren probeerde in 1364 de Turken te verjagen, maar werd verslagen in de slag bij Edirne. Als reactie hierop kwamen de christelijke vorsten van Europa in actie en ondernamen een kruistocht tegen het nieuwe Turkse gevaar. In de slag bij Nicopolis (1396) werd dit kruisvaarderleger echter van de kaart geveegd. Grote delen van de Balkan waren nu in handen van de Turken. Gedurende het begin van de vijftiende eeuw ging deze opmars gestaag verder.
De grootste klappen moesten echter nog worden geïncasseerd door de Europese christenen. In 1453 slaagden de Turken erin Constantinopel in te nemen. De schok die dit teweeg bracht was enorm, en de roep om een nieuwe kruistocht klonk door heel Europa. De verdeeldheid onder de Europese vorsten was echter te groot om een dergelijke onderneming succesvol op touw te zetten. De Turkse expansie daarentegen hield niet op met de inname van Constantinopel. Onder sultan Suleyman de Geweldige (1520-1566) bereikte het Ottomaanse Rijk het hoogtepunt van zijn macht. In 1526 werd het Hongaarse leger vernietigd in de slag bij Mohacs, waarna Hongarije werd ingenomen. In 1529 belegerden de Ottomanen Wenen, waarna de Turken, hoewel het beleg faalde, waren doorgedrongen tot het hart van christelijk Europa.
Ook buiten Europa groeide het Ottomaanse Rijk gedurende de zestiende eeuw. Grote delen van de Arabische wereld werden aan het rijk toegevoegd. Met het Safaviden-rijk in het hedendaagse Iran werden bloedige oorlogen uitgevochten, wat uiteindelijk resulteerde in de inname van het huidige Irak. De eerste veroveringen op het Arabisch schiereiland werden echter gedaan op een andere tegenstander, namelijk de Mamelukken. De Mamelukken regeerden over een groot deel van het Arabisch schiereiland, waaronder Egypte. Tussen 1516 en 1517 werden zij door de Ottomanen verslagen. De Ottomanen namen Syrië, Egypte en het
westelijk deel van het Arabisch schiereiland in. Vervolgens werden, om de macht in het Middellandse Zeegebied te vergroten, steunpunten gesticht in het westelijk deel van het Arabisch schiereiland. In de loop van de zestiende eeuw werden steden als Algiers, Tripoli en Tunis op deze manier deel van het Ottomaanse Rijk. Ook eilanden als Rhodos, Cyprus en Kreta kwamen in de handen van het Ottomaanse Rijk.
De toevoeging van deze steden, eilanden en andere delen van de Barbarijse kust was van groot belang voor de Ottomaanse slavenhandel. In deze gebieden leefden voornamelijk uit Spanje verstoten moslims. Zij kwamen goed van pas in de strijd tegen de christelijke Europeanen. In 1492 was het laatste Islamitische koninkrijk Granada, op het Iberisch schiereiland, door de Spaanse vorsten Ferdinand en Isabella veroverd. De moslims werden verjaagd naar de Noord-Afrikaanse kust. De verjaagde moslims stichtten hier nieuwe gemeenschappen die gebrand waren op wraak ten opzichte van het Spaanse Rijk. Al vrij snel na hun vlucht begonnen deze gemeenschappen galeien te bouwen om Europese handelsschepen te kapen. Toen deze gebieden deel begonnen uit te maken van het Ottomaanse Rijk werd vanuit deze gebieden het meest actief jacht gemaakt op christelijke Europese slaven.
In het Ottomaanse Rijk werden er op drie verschillende fronten en drie verschillende manieren slaven buitgemaakt. Ten eerste door de bovengenoemde Barbarijse kapers die de Middellandse Zeekust onveilig maakten en vele christelijke schepen plunderden. Niet alleen schepen werden door hen geplunderd, maar ook vele dorpen aan de Spaanse en Italiaanse kust. Ten tweede werden na een grote veldslag de krijgsgevangenen van de tegenstander verkocht als slaaf, tenzij zij werden vrijgekocht of uitgewisseld met Ottomaanse krijgsgevangenen. Tenslotte werden er ook grote hoeveelheden Afrikaanse slaven verhandeld binnen het Ottomaanse Rijk. Via Egypte werden zij over de steden van het Ottomaanse Rijk verspreid, alwaar zij op verschillende manieren werden ingezet. De omvang van de Afrikaanse slavenhandel is moeilijk te schatten, maar hun aandeel moet aanzienlijk zijn geweest, aangezien reeds in 1453 de export van slaven werd gereguleerd. Over het aantal slaven dat gevangen werd genomen door de Barbarijse kapers bestaan wel schattingen. Waarschijnlijk zijn er tussen 1530 en 1780 ongeveer één tot één en een kwart miljoen slaven gevangen genomen door Turkse zeerovers.
Na gevangen te zijn genomen verschilde het lot per type gevangengenomen slaaf. Waarschijnlijk hadden de Afrikaanse slaven het relatief gunstig ten opzichte van de Europese slaven. Ten eerste omdat de Europese slaven gevangen werden genomen op basis van hun geloof. Afrikanen werden via markten aangevoerd, waardoor er mogelijkerwijs minder vijandig tegen hen werd opgetreden. Afrikaanse slaven werden eenmaal in Ottomaanse handen over het algemeen gebruikt voor diensten binnenshuis, aangezien er op het platteland geen vraag bestond naar handarbeid van slaven. Hierin ligt het verschil tussen de behandeling van Afrikaanse slaven door de Europeanen en de behandeling van Afrikaanse slaven door de Ottomanen. Afrikaanse slaven in West-Europese handen werden gebruikt als productiemiddel terwijl Afrikaanse slaven in Islamitische handen voornamelijk binnenshuis werden gebruikt voor diensten.
Wat gebeurde er dan met de gevangengenomen christelijke slaven? Zodra een Europese christen gevangen werd genomen, was zijn beste kans op vrijlating kort na deze gebeurtenis. De kapers startten een procedure die rescatte heette. De Turkse kapers zeilden naar kleine eilandjes die als veilige havens dienden. Vanaf hier stuurden zij boodschappers naar Europese ambassades of geplunderde dorpjes. Dit deden zij nadat zij de nationaliteiten van de opvarenden hadden bepaald. Men probeerde in contact te raken met familieleden van de gevangen genomen opvarenden. Als de familie het losgeld betaalde werden de gevangenen direct vrijgelaten. Voor de kapers was dit voordelig, aangezien men de prijs kon opdrijven naarmate de familie rijker was. Op de slavenmarkt kon men de prijs alleen opdrijven naarmate de werkkracht van de slaaf groter was. Daarnaast vermeden de kapers zo het risico dat hun gevangenen onderweg naar de slavenmarkten zouden sterven. Werden de slaven echter niet vrijgekocht door vrienden of familie, dan werden zij naar Algiers, Tunis, Tripoli of Constantinopel gebracht. Hier werden zij verkocht of beschikbaar gesteld aan de Ottomaanse staat. Hoewel het voor hen lastiger was, konden ook christelijke slaven na deze periode nog worden vrijgekocht. Krijgsgevangen na een veldslag werden over het algemeen uitgewisseld waar mogelijk, en anders vrijgekocht of afgevoerd als slaaf.
Sommige gevangengenomen slaven aan boord van de schepen werden direct aan het werk gezet als roeier. De andere gevangenen verbleven soms wekenlang aan boord totdat de Ottomaanse plundertocht voltooid was. Daarna werden zij dan in een stad als Algiers uitgeladen. De kapers toonden hun buit met veel bombarie aan de inwoners van steden als Algiers en Tunis. Hierdoor ontvingen de kapers veel roem binnen de steden en belangrijker nog, op deze manier werden de slavenhandelaren in de stad op de hoogte gebracht van wat er te koop was.
Na aankomst in de stad konden de slaven een verschillend lot ondergaan. Als men uitgekozen werd tot persoonlijke slaaf van de Pasja (gouverneur van de stad) dan werd men vaak te werk gesteld om zijn vloot te onderhouden. De kans op vrijlating was dan vrij gering. Na een verdere selectieprocedure waarbij verschillende belangengroepen in de steden hun claim op een aantal slaven konden leggen, werden de overige slaven naar de slavenmarkt gebracht. Hier probeerden potentiële kopers zoveel mogelijk over de slaven te weten te komen. Een slaaf van hoge afkomst was veel losgeld waard, terwijl knappe ambachtslieden vaak voor hun diensten werden gekocht. Sommige slaven hadden geluk en werden binnenshuis ingezet, dit gold met name voor de vrouwelijke slaven. Ook bepaalde talenten zoals goed muziek kunnen spelen of een knap ambachtsman zijn konden een relatief gunstig huis voor een slaaf opleveren. Het merendeel van de gevangengenomen slaven werd echter op de galeien aan het werk gezet. Het roeien op de Turkse galeien werd dan ook het symbool voor de christelijke slavernij onder Turks juk.
2: NICOLAS DE NICOLAY EN JAN SOMER
Nicolas de Nicolay en Jan Somer reisden in deze periode naar Constantinopel, waarbij de kans om tot slaaf gemaakt te worden reëel aanwezig was. Zij werden beiden gedurende hun reis dan ook meerdere malen geconfronteerd met de Ottomaanse slavernij. De Nicolay reisde als lid van de Franse ambassade richting Constantinopel. Vanuit de Franse havenstad Marseille vertrok de ambassade richting Algiers. De nacht voor aankomst bleef het schip voor anker liggen, en hoewel lid van een officiële ambassade naar het hof van de sultan, hielden de mannen aan boord de gehele nacht wacht in volle wapenrusting. De kans op een eventuele aanval van Turkse kapers werd dus reëel genoeg geacht om in alle staat van paraatheid te zijn.
De volgende dag kwam de ambassade aan in Algiers. Daar aangekomen probeerde een wanhopige Franse slaaf te ontsnappen van de Ottomanen. De slaaf sprong in het water en probeerde het schip van de ambassade te bereiken. Een Turkse wachter zag dit gebeuren en zwom achter de slaaf aan. Zonder ingrijpen van de ambassade had de Turk de slaaf waarschijnlijk verdronken. De slaaf werd vervolgens vrijgekocht door bemiddeling van de ambassadeur, maar dat was niet het einde van de narigheid in Algiers. Hoe langer de schepen van de Franse ambassade in de haven lagen, hoe meer slaven zichzelf aan boord begonnen te smokkelen. De Turkse kapers eisten een directe teruggave van de slaven. Dit was problematisch omdat een van de slaven een neef van de kapitein bleek te zijn.
Uit wraak voor de verloren slaven werd Nicolas de Nicolay gevangen gezet totdat alle slaven terug zouden keren. Na protesten van de ambassadeur en door het feit dat De Nicolay lid was van de ambassade, werd hij vrijgelaten. De kapers voerden echter druk uit op de ambassade door enkele mannen aan boord in gijzeling te nemen. De ambassade besloot de kapers te paaien met allerlei geschenken, maar de groep kapers die van plan was desnoods met geweld de schepen te vorderen bleef groeien. De volgende dag werden de schepen dan ook omsingeld door een gewapende menigte. De ambassadeur eiste een audiëntie met de Pasja van Algiers, maar deze werd geweigerd. Hierop werd de ambassade gedwongen de andere neef van de kapitein uit te leveren, en alleen dankzij een groot bedrag aan geld werd deze neef niet opgehangen door de Barbarijse menigte. Deze neef werd weer vrijgelaten nadat de ambassade tweehonderd kronen betaalde. Met alle opvarenden nu aan boord besloot de Franse ambassade er snel vandoor te gaan.
Tijdens dit angstige verblijf in Algiers kwam De Nicolay ook in de stad christelijke slaven tegen. De meeste christelijke slaven in Algiers waren Italianen of Spanjaarden. Veel van hen waren zich zelf met de kaapvaart bezig gaan houden en brachten op deze manier nog meer vrome christenen in handen van de Turkse slavenhandelaren. Het lot van de slaven in handen van de slavenhandelaren was volgens de beschrijvingen van De Nicolay uiterst wreed. Zij werden verkocht wanneer het de Turken uitkwam en werden naar lieve lust geslagen. Vervolgens werden zij te werk gesteld in de meest zware arbeidssectoren. De Nicolay had daarom ook begrip voor de vlucht van de christelijke slaven, ondanks het feit dat zij de Franse ambassade in gevaar brachten.
De volgende beschrijving die De Nicolay gaf was in Tripoli. Hier beschreef hij de slavenmarkt zelf. Op de markten van Tripoli waren in tegenstelling tot Algiers voornamelijk christenen uit Sicilië en Malta te koop. De slaven werden compleet naakt tentoongesteld voor de kopers. De slaven werden vervolgens geïnspecteerd door hun tanden en ogen te bekijken. De Nicolay was erg verontwaardigd over het feit dat deze christenen werden geïnspecteerd alsof het paarden waren. Het uitkleden van de slaven en de tandeninspectie waren voor de slavenhandelaren echter van groot belang. Door het lichaam van de slaven te inspecteren kwamen de handelaren erachter of de slaven geschikt waren voor arbeid of seksuele diensten enerzijds, of uitsluitend als gijzelaar anderzijds. De inspectie van de tanden werd uitgevoerd om te bepalen of de slaven geschikt waren voor de galeien. Het taaie vlees en harde brood dat daar werd uitgedeeld moest wel kunnen worden gegeten door de galeiroeiers.
Het andere primaire materiaal betreffende de Ottomaanse slavenhandel is afkomstig van Jan Somer. Somer beschreef niet slechts de zware tijd die slaven ondervonden, hij maakte het zelf mee. Op zijn reis richting Constantinopel werd hij gevangen genomen door Turkse kapers. Onderweg richting Constantinopel had het schip van Somer Famagusta aangedaan om voorraden in te slaan. Toen het schip vertrok besloot Somer in de kajuit wat uit te rusten. Zijn rust werd echter wreed verstoord door wapengekletter op het dek. Twee Turken met ontbloot bovenlichaam sommeerden de reizigers in de kajuit om naar het dek te komen. Ondanks het feit dat het schip onder Venetiaanse vlag voer, was het schip gekaapt. Dit was echter zo omdat het schip zich had verdedigd tegen de Ottomaanse kapers. De Venetianen zelf werden echter direct vrijgelaten, aangezien Venetië een capitulatieverdrag had gesloten met het Ottomaanse Rijk. Hierin was overeengekomen dat er geen Venetiaanse schepen zouden worden gekaapt.
Voor Jan Somer en zes medegevangenen liep het minder gunstig af. Zij werden aan de riemen geplaatst tussen de andere galeislaven. Zijn mederoeiers wisten Somer te vertellen dat zij onderweg waren naar Alexandrië. Toen Somer gevraagd werd waar hij vandaan kwam, antwoordde hij dat hij een Fransman was. De Frans-Ottomaanse betrekkingen waren in deze tijd relatief goed, en door zich als Fransman voor te doen hoopte Somer waarschijnlijk op een snellere vrijlating.
Op 8 september 1591 rond vijf uur in de middag kwam Jan Somer aan in Alexandrië. Jan Somer had het geluk dat hij een brief van aanbeveling voor de Franse consul te Alexandrië bij zich had. Hij kocht een slaaf om om deze brief te laten bezorgen en de Franse consul op de hoogte te stellen van zijn lot. Een oude slaaf die al langere tijd als roeier op de galeien werkte en dus meer vrijheid genoot, bezorgde de brief aan de consul. Dezelfde avond ging deze op zoek naar Jan Somer. Na lang onderhandelen werd besloten om Jan Somer voor vijfentwintig gouden kronen te laten gaan. Een bevriende Deense slaaf werd vervolgens voor twee en veertig gouden kronen vrijgekocht. Somer kon nu als vrij man zijn reis naar Constantinopel vervolgen. Aangekomen in Constantinopel beschreef Somer de slavenmarkt en het lot van de slaven te Constantinopel. Slaven waren er in alle soorten en maten te koop. Mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Met name mooie jonge maagden waren in trek en werden dan ook voor de hoogste prijzen verkocht. Volgens Somer kon men doen met een slaaf wat men wilde nadat hij deze had gekocht.
De emoties die Somer onderging tijdens zijn angstige ervaringen zijn moeilijk voor te stellen, en het is een geluk dat Somer ze opschreef. Meerdere malen beschrijft hij een gevoel van angst en totale verslagenheid gedurende de kaping. Illustratief is de volgende zin uit zijn reisverslag: ‘Doen wert ick heel mismoedigh en weenende soo datter een slave ’t welck was een out man die oock 33 jaer op de galley had geseten my altoos vertrooste en seyde datter te Alexandria een Consul van de Francosyen was.’ Een panische angst en gevoel van verlamming maakte zich bij vlagen meester van Jan Somer, en het is niet onvoorstelbaar dat dit ook gold voor andere Europese reizigers die door de Turkse piraten werden gekaapt. Een passiviteit creëren die gevoed was door angst was dan ook een doel van de kapers. Het eerste half uur traden de Turkse kapers bewust keihard op, iedereen die hen voor de voeten liep werd geslagen en soms zelfs aan stukken gehakt. Vervolgens werden de slaven structureel vernederd om zo te voorkomen dat zij verdere tegenstand zouden bieden. Door het gebruik van excessief geweld en agressie werden de slaven gedemoraliseerd. Bovendien kwam dit de beruchte reputatie van de Turkse kapers ten goede.
3: STRUCTURELE KENMERKEN VAN DE OTTOMAANSE SLAVENHANDEL
Uit de beschrijvingen van De Nicolay en Jan Somer zijn twee belangrijke conclusies te trekken. Ten eerste waren veel ervaringen die de slaven ondervonden niet uniek, maar structureel aanwezig in de slavencultuur van het Ottomaanse Rijk. Ten tweede wordt duidelijk dat er in de zestiende eeuw een enorme angst bestond voor de Ottomaanse Turken.
In het verslag van De Nicolay zijn vijf kenmerkende zaken voor de Ottomaanse slavenhandel aan te wijzen. Ten eerste het feit dat zelfs wanneer men lid was van een officiële ambassade naar het hof van de sultan, de schepen en opvarenden in Algiers toch gevaar liepen. Ten tweede de wanhoop van de slaven die in Algiers verbleven; zij probeerden immers te vluchten naar de Franse schepen. Ten derde het feit dat een grote groep voormalige slaven zich bezig was gaan houden met de kaapvaart. Ten vierde het feit dat de meeste slaven in Algiers afkomstig waren uit landen die direct aan de Middellandse Zee grensden zoals Spanje, Italië en Malta. Tenslotte wordt de behandeling van de slaven op de slavenmarkten van Tripoli uit het verslag duidelijk.
Het feit dat de ambassade ondanks de contacten met de sultan gevaar liep valt ten eerste te verklaren door de geringe macht die de sultan had op het Arabisch schiereiland. Hoewel formeel onderdeel van het rijk, voeren de pasja’s van de belangrijke kaperssteden als Algiers en Tunis grotendeels een autonome koers. Bovendien sloten de kapers vaak aparte verdragen met commandanten van Ottomaanse forten langs de Middellandse Zeekust. Deze afspraken werden buiten de sultan en zijn grootviziers om gemaakt. Het is dus waarschijnlijk dat de sultan in dit geval de agressieve behandeling van de Franse ambassade te Algiers had afgekeurd. Zijn macht was buiten Constantinopel echter beperkt.
De wanhoop van de vluchtende Franse slaven valt te verklaren door het simpele feit dat zij van hun vrijheid beroofd waren. Een poging te vluchten naar een Frans schip dat hen hoogstwaarschijnlijk gunstig gezind was, was voor sommigen wellicht de moeite van het proberen waard, ondanks het feit dat de straffen op vluchten zeer streng waren. De vlucht van de Franse slaven duidt er daarnaast op dat zij geen persoonlijke slaven waren, maar in publieke dienst stonden van de stad Algiers. Slaven die waren aangeschaft door een particulier persoon hadden het over het algemeen redelijk goed. Het werk dat deze slaven dienden te verrichten was over het algemeen licht, en de voeding volstond. Publieke slaven stonden in dienst van de lokale heerser. Zij werden opgesloten in grote gevangenissen en verrichtten veel zwaardere arbeid dan de slaven die door particuliere personen werden gehouden.
Dat sommige slaven zich bekeerden en zelf deel begonnen uit te maken van de kaapvaart kwam vaak voor en was kenmerkend voor de Ottomaanse kaapvaart. Pragmatische redenen kunnen hiervoor doorslaggevend zijn geweest. Een leven als kaapvaarder was waarschijnlijk een stuk aangenamer dan dat als slaaf in dienst van de pasja. Bovendien was via de kaapvaart sociale stijging mogelijk. Er zijn zelfs gevallen bekend waarin Turken zichzelf als slaaf van de sultan beschikbaar stelden om zo een hoge functie aan het hof te verkrijgen. Voor sommige slaven moet het vooruitzicht op een beter leven, dat verbonden was met het deelnemen aan de kaapvaart, een doorslag-gevende factor zijn geweest in de deelname hieraan. Bovendien deden sommige Italiaanse slaven bewust mee aan de kaapvaart om oude vendetta’s in Italië uit te vechten. Hieruit valt ook het relatief grote aantal Italiaanse gevangenen in Algiers te verklaren. Het grote aantal Spaanse gevangenen valt te verklaren door het feit dat in de zestiende eeuw het Spaanse Rijk de grote concurrent was van het Ottomaanse Rijk. Bovendien lagen de Spaanse en Italiaanse kust het dichtst bij de Barbarijse kust en was het voor de kapers een praktische overweging om juist deze gebieden te plunderen.
De behandeling van de slaven op de slavenmarkt te Algiers lijkt wreed te zijn geweest, maar diende zoals reeds gezien wel een praktisch doel voor de Ottomanen. Door een goede bestudering van het lichaam en de tanden konden de slavenhandelaren erachter komen voor welke arbeid de slaven geschikt waren. Er moest immers een keuze worden gemaakt welke slaven werden ingezet voor de galeien en welke voor huiselijke arbeid.
Bij de beschrijvingen van Jan Somer vallen ook een aantal zaken op die kenmerkend lijken voor de Ottomaanse slavenhandel. Ten eerste het feit dat Somer zich uitgeeft voor een Fransman en ten tweede de enorme angst die Jan Somer heeft voor de Turkse zeerovers. Jan Somer gaf zich zoals reeds gezien uit voor Fransman in de hoop eerder vrij te komen. Dit vanwege de goede relatie tussen Frankrijk en het Ottomaanse Rijk in de zestiende eeuw. Deze goede relatie was te danken aan het hebben van een gezamenlijke vijand. Gedurende de zestiende eeuw was Frankrijk meerdere malen in oorlog geweest met het Spaans-Habsburgse Rijk. Dit rijk was tegelijkertijd de grootste concurrent van de Ottomanen in het Middellandse Zeegebied. Goede relaties tussen Frankrijk en het Ottomaanse Rijk werden in de zestiende eeuw, met name door de Fransen, dan ook actief nagestreefd.
De enorme angst voor de Turkse zeerovers die in het verslag van Jan Somer evident aanwezig is, werd waarschijnlijk door twee zaken gevoed. Ten eerste de oprechte angst om de vrijheid te verliezen en de kans een zware verwonding op te lopen of zelfs te sterven. Daarnaast werd de angst voor de Turken gevoed door een enorm negatief beeld in Europa van het Ottomaanse Rijk. Vanaf de val van Constantinopel in 1453 werd het begrip ‘Turk’ in Europa een begrip waar men angst en afschuw bij voelde. De Turk werd een synoniem voor de islam, en de islam werd gezien als een religie die uit was op de vernietiging van christelijk Europa. Deze beeldvorming werd handig door de christelijke leiders benut, zij wilden de christenen mobiliseren voor een strijd tegen het Ottomaanse Rijk. In allerlei pamfletten en boeken werd de Turk afgeschilderd als de aartsvijand van christelijk Europa.
De omvang van het aantal publicaties in de zestiende eeuw was verbonden met de militaire en politieke situatie van het Ottomaanse Rijk. Zodra de Turken gebieden veroverden of een grote militaire overwinning boekten op een Europese tegenstander ontstond er een nieuwe lading aan publicaties die de Turken zeer negatief afschilderde. Zo zorgden de verloren slag bij Mohacs (1526) en het daaropvolgende beleg van Wenen (1529) voor een stroom aan publicaties over de Turken. Het overgrote deel van de zestiende-eeuwse publicaties schilderde de Turken af als wrede barbaren die uit waren op de vernietiging van Europa. Deze negatieve beeldvorming ten opzichte van het Ottomaanse Rijk moet zeker van invloed zijn geweest op Jan Somer en zijn emoties, op het moment dat zijn schip gekaapt werd door Turkse zeerovers.
CONCLUSIE
Wat valt er na de bestudering van het primaire en secundaire materiaal nu te zeggen over de Ottomaanse slavenhandel? Wat vertellen de reisverslagen van Jan Somer en Nicolas de Nicolay ons en hoe verhoudt dit zich tot het secundaire materiaal?
Ten eerste ging de Ottomaanse kaapvaart en de daaraan verbonden slavenhandel gepaard met vrij veel geweld en was deze slavenhandel wreed van aard. Zowel De Nicolay als Jan Somer beschrijven het noodlottige bestaan van de gevangengenomen slaven. Als beesten van hun kleding ontdaan, verkocht en overgeleverd aan de genade van hun eigenaar. Bovendien kwamen de slaven op de markt terecht in een omgekeerde wereld waarin kwaliteiten een definitief einde van de vrijheid konden betekenen. De kans dat iemand als knappe jonge vrouw of als kundig ambachtsman vrij kwam was gering. Waar zulke kwaliteiten in Europa iemand van pas konden komen, werden ze diegene als slaaf zijnde noodlottig.
Ten tweede droegen de uitbuiting en vernederingen die de slaven ondergingen bij aan een breed gedragen angst voor het Ottomaanse Rijk binnen Europa. De angst die er bestond voor het Turkse Rijk en de Turkse zeerovers werd gevoed door de Turkse successen op het slagveld. In kort bestek ging Constantinopel ten onder aan de Turkse dreiging, alsmede grote delen van de Balkan. Bovendien gingen de Turkse kapers niet zachtzinnig om met de opvarenden die zij gevangen namen. Dit had een demoraliserend effect op reizigers in het Middellandse Zeegebied, die tijdens kapingen nauwelijks meer verzet durfden te plegen tegen de Turkse kapers. Dit gevoel was zeer duidelijk aanwezig bij Jan Somer, die zich compleet verslagen voelde op het moment dat hij gevangen genomen werd.
Wat vervolgens echter naar voren komt in de conclusie, in zowel het secundaire materiaal als de reisverslagen van De Nicolay en Jan Somer, is dat gevangen genomen worden door de Turkse kapers niet per definitie betekende dat iemand voor de rest van zijn leven veroordeeld was tot slavernij. In dat opzicht was de slavernij in het Middellandse Zeegebied structureel anders dan de latere Atlantische slavernij. Een gevangen genomen slaaf kon door vrienden of familie worden vrijgekocht. Dit komt ook naar voren in het reisverslag van Jan Somer die zelf wordt vrijgekocht en in het verslag van De Nicolay, wiens ambassade enkele Franse slaven vrijkocht.
Wat tenslotte opvallend is, hoewel niet expliciet genoemd in het primaire materiaal, is de omvang van de Ottomaanse slavenhandel. Tussen 1530 en 1780 zijn er naar schatting een miljoen tot één en een kwart miljoen Europeanen tot slaaf gemaakt door de Ottomaanse kapers. Hierbij worden dan nog niet eens de Afrikaanse slaven en de krijgsgevangen
gerekend. De kans om als Europeaan in het Middellandse Zeegebied tot slaaf gemaakt te worden was gedurende de vroegmoderne tijd dus altijd aanwezig. Dit komt ook naar voren in het verslag van De Nicolay, waar de schepen van de ambassade dag en nacht bewaakt werden in volle wapenrusting. De kans om tot slaaf gemaakt te worden werd groter of kleiner aan de hand van je nationaliteit. De kans op vrijlating was zoals gebleken voor een Fransman groter dan voor een Spanjaard.
Bij deze conclusies moeten wel enkele kanttekeningen en nuances geplaatst worden. Hoewel het de wreedheid van de Turkse kapers niet wegneemt, dient ten eerste vermeld te worden dat ook de christelijke Europeanen zich schuldig maakten aan slavernij en de daaraan verbonden wreedheden, zij het op kleinere schaal. De kans om als christen vrij te komen als slaaf van een moslim was echter groter dan als moslim vrij te komen uit de handen van een christen. In de zestiende eeuw werkten er met name op Sicilië dan ook duizenden moslim-slaven op het land in de handen van christelijke meesters. Tekenend is ook het feit dat aan boord van de Franse ambassadeschepen ook galeislaven aanwezig waren. De Nicolay vermeldt in zijn verslag namelijk dat twee galeislaven tijdens de reis omkwamen.
Daarnaast speelt de zestiende-eeuwse beeldvorming betreffende het Ottomaanse Rijk een grote rol in de reisverslagen van Jan Somer en Nicolas de Nicolay. Door de angst en negatieve perceptie van het rijk is het mogelijk dat in deze verslagen de verhalen overdreven en aangedikt zijn. Daarom moet men voorzichtig omgaan met het letterlijk overnemen van de verhalen in deze reisverslagen. Desondanks kunnen een aantal zaken uit de reisverslagen voor waar worden aangenomen. Namelijk dat het in handen vallen van de Ottomaanse zeerovers het begin van een onzeker en angstig bestaan inluidde en dat de angst voor de Ottomaanse kapers niet ongegrond was.
LITERATUURLIJST
Davis, Robert C., Christian slaves, muslim masters Wliite slaveiy in the Mediterranean, The Barbary Coast, and Italy, 1500-1800 (New York 2003).
Faroqhi, Suraiya, The Ottoman Empire and the world around it (Londen 2004).
Mout, M.E.H.M., ‘Turken in het nieuws: beeldvorming en publieke opinie in de zestiende-eeuwse Nederlanden’, Tijdschrift voor Geschiedenis 97 (1984), 362-381.
Nicolay, Nicolas de, The nauigations into Turkie, London 1585 (New York 1968).
Oudheusden, Jan van, De geschiedenis van het Midden-Oosten in een notendop (Amsterdam 2003).
Segal, Ronald, Islam’s black slaves. A history of Africa’s other black diaspora (Londen 2003).
Somer, Jan, Jan Somers Zee en Landt Reyse gedaen naer de Levante, (Amsterdam 1649).
Theunissen, Hans, ‘Barbaren en ongelovigen: Turcia in de Nederlanden 1500-1800’, in: Theunissen, Abelman en Meulenkamp, Topkapi, 37-53.